zondag 8 december 2013

Erik of het klein insectenboek


Erik of het klein insectenboek
Auteur:                      Godfried Bomans
Titel:                          Erik of het klein insectenboek
Jaar van uitgifte:      2013
Aantal pagina’s:        129
Uitgeverij:                 Nederland Leest


Introductie
Dit is een boekverslag van het boek Erik of het klein insectenboek, geschreven door Godfried Bomans in 1940.
Dit verslag zal zijn opgebouwd uit een kleine biografie van Godfried Bomans, die een rijke boekenkast heeft opgebouwd, doch weinig erkenning blijkt gekregen te hebben gedurende zijn leven.
Dan zal een lofrede volgen, zoals Midas Dekkers die al schreef voor de 57e druk van het boek.
Dit boekverslag zal worden afgesloten met een keuzeopdracht, ik he gekozen om een extra hoofdstuk te schrijven voor het boek waarin Erik een dier helpt dat nog niet is voorgekomen in het boek. 


De auteur
Godfried Bomans werd geboren op 2 maart 1913 in Den Haag. Zijn volledige naam was Godfried Jan Arnold Bomans, naar zijn peetoom Godefridus Frits Keunen en vader Johannes Bernardus Bomans.
Van zijn ouders hoefde Bomans niet al te veel warmte te verwachten, doch een strenge en –zoals hij zelf zei- ‘Spartaanse’ opvoeding. Zelf heeft hij dat nooit erg gevonden, ook niet later in zijn leven, hij beaamde zelfs dat het een groot voordeel had. Er zat echter ook een aanzienlijk nadeel aan, want zoals Bomans toen hij volwassen was zelf schreef: "Het voordeel van een Spartaanse en gevoelsarme opvoeding is dat alles later meevalt en steeds feestelijker wordt, maar het nadeel is ook niet mis. Je houdt je hele leven de trekken van een jongetje dat lief gevonden wil worden".

In zijn tijd op de middelbare school was Bomans al geïnteresseerd in literatuur en was redacteur van verscheidene schoolkranten en schreef later ook stukken voor literaire tijdschriften en kranten. Zijn debuutroman bleef echter uit tot Bomans tijd als student.

In 1933 verhuist Bomans van Haarlem naar Amsterdam om daar rechten te gaan studeren. Drie jaar later verschijnt zijn erkende literaire debuut: De memoires of gedenkschriften van Mr. P. Bas. Dit boek bevatte duidelijke invloeden van Charles Dickens en Hildebrand. Het is echter vooral die eerste in wie Bomans gedurende een lange periode geïnteresseerd was en van wie vaker invloeden zijn terug te vinden in zijn boeken. Vele verwachtte indertijd zelfs een biografie van de Engelse schrijver door Bomans, maar deze bleef uit tot. Dat dit tot verbazing leidde was niet gek, aangezien Bomans een hoofdrol speelde bij de vertaling van Dickens complete werk naar het Nederlands.

Al was het niet het eerste boek dat Bomans schreef,  het Kolderdrama Bloed en liefde was wel het eerste stuk wat hij schreef. In 1932 schreef hij dit stuk, al zou het pas vijf jaar later worden uitgegeven. Het is een aanzet tot de karakteristieke ‘Bomansiaanse humor’, die met ironie en komisch aandoende archaïsmen bestaande genres als sprookje, melodrama, biografie en detectiveverhaal parodieert. Nu nog steeds wordt het stuk regelmatig opgevoerd door amateurtoneelgezelschappen en is het populair.

Bomans heeft zijn studie rechten nooit helemaal afgemaakt; hij vond het leven en de studie in Amsterdam niet bevallen. In 1939 verlaat hij Amsterdam voor de katholieke stad Nijmegen, waar hij wijsbegeerte en psychologie gaat studeren. Hier voelt hij zich veel beter thuis, aangezien hij –zoals vele in die tijd- katholiek is opgevoed.
Hij schrijft zijn meest succesvolle boek en ontmoet zijn echtgenote, Gertrud Maria Verscheure. Het boek –Erik of het klein insectenboek- had na een jaar (1941) al negen herdrukken gekend. Nog steeds wordt het gelezen, ondertussen alweer in de 57e druk. Ook de studie wijsbegeerte en psychologie maakt hij echter niet af, omdat de universiteit sloot door de Duitse bezetting. Hierna verhuisde Bomans terug naar de stad van zijn jeugd, Haarlem. De studie in Nijmegen lijkt echter wel indruk te hebben gemaakt op Bomans, want hij was later goed in korte, trefzekere stukjes tekst. Hij relativeerde zo’n beetje alles. Enkele citaten:
·     
“Iemand die zegt dat hij ook betrouwbare Chinezen kent en dat er in sommige negers heus wel iets aardigs steekt, maakt zich aan rassendiscriminatie schuldig, net als iemand die royaal beweert dat er ook goede joden zijn als een antisemiet door de mand valt. Hij velt een vonnis, niet door wat hij zegt maar door wat hij verzwijgt. Hij meldt de uitzondering en suggereert de regel.”
·      “Wilt u iemand kwaad zien worden, beaam dan zijn mening als hij iets ongunstigs zegt over zichzelf.”
·      “De grootste ziekte van onze beschaving is de mening dat zij ziek is.”


Al wordt Godfried Bomans tegenwoordig volop geprezen, tijdens zijn leven kreeg hij niet veel erkenning. Veel letterkundigen vonden (en vinden nog steeds) dat hij oppervlakkig schreef en dat zijn personages te veel type zijn. Zo was hij populair maar werd hij niet erkend als literaire schrijver. Simon Carmiggelt zei eens: "Bomans is een groot schrijver, maar je mag het alleen niet hardop zeggen", wat denk ik het beeld goed weergeeft dat velen van hem hadden.
Zo stierf Godfried Bomans op 22 december 1971 in Bloemendaal op 58-jarige leeftijd zonder al te veel waardering te hebben gekregen aan de gevolgen van een hartaanval.

Bronnen:


Lofrede
Toen wij dit boek overhandigd kregen in de klas vond ik het eerlijk gezegd vrij kinderachtig. Ik had de film gezien en vond het verhaal meer voor een boek dat je voorleest als ouder voor het slapengaan. Maar dit veranderde al snel.
Al lijkt het verhaal als je het in grote lijnen bekijkt inderdaad kinderachtig, Godfried Bomans schrijft met zoveel vernuft en kunde dat het boek je vastgrijpt als een bloedstollende thriller. Niet om de spanning of de angst, maar om de humor en puur de lol in het lezen. Ieder alinea weer laat je lachen.
Na twee bladzijden wennen aan Bomans zijn schrijfstijl laat je het boekje nooit meer thuis totdat je het uithebt, en daar ligt voor mij het grootste nadeel; het is veel te snel uit. Zodra je eenmaal gevat ben door Erik in zijn kleine insectenwereldje heb je het zomaar in een middag uit, en heb je spijt dat je zo snel gelezen hebt.
De manier waarop Bomans omgaat met de gang van zaken in de natuur is geweldig. Je zou bijna hopen dat er geen wetenschap was, zodat je kon geloven dat de diertjes onder je voeten en in je tuin echt zo’n samenleving hebben. En dat je op een dag misschien, net als Erik, daar deel van uit mag maken. Wandelend tussen het gras of eroverheen vliegend op de rug van een wesp of vlinder.
Godfried Bomans heeft met dit boekje een plaats tussen mijn favorieten gewonnen, en ik hoop dat Erik of het klein insectenboek nog lang gelezen zal worden.



Keuzeopdracht
Ik heb ervoor gekozen opdracht C te maken, dus een extra hoofdstuk schrijven voor het boek.


De hommel
Toen Erik weer eens moedeloos door het landschap liep, en hij dacht dat hij reeds in de open lucht zou moeten slapen, kwam hij een hommel tegen. Het diertje was druk bezig allerlei klein gruis van de grond te verzamelen, maar leek problemen te hebben overeind te blijven.
‘Zou ik u misschien van hulp kunnen zijn’, vroeg Erik, die wist dat dit de beste kans op een slaapplaats zou zijn.
‘Wat ontzettend aardig van u, jongeman’, antwoordde de hommel, die overigens een vrouw bleek te zijn. ‘Als u mij zou willen helpen om mijn tas recht te zetten, deze hangt al geruime tijd naar één kant, ziet u, en dat brengt mij uit mijn evenwicht’.
‘Maar natuurlijk’, zei Erik, die ondertussen aan het bekijken was hoe hij dat ging klaarspelen zonder zich te bezeren aan de angel van mevrouw. Na lang onhandig trekken en duwen tegen de tas zat deze dan toch weer recht op de rug. Erik ontdekte namelijk dat mevrouw hommel zeer lomp was, doch erg aardig en welgemanierd. Tegen de tijd dat de tas weer goed zat, was hij zelfs al uitgenodigd voor het eten, want mevrouw hommel vond het maar zielig dat hij geen thuis had op deze koude nacht.

Eenmaal aangekomen bij haar huis na een koude vlucht  zette mevrouw haar vleugels en angel in een bak en ging direct aan de gang met het herstellen van de vloer, die –zo zag Erik- ernstig aangetast was. ‘Zo nu en dan komt er eens een rups die door de vloer heen kauwt’, verklaarde mevrouw hommel de schade. ‘Maar geen zorgen, dat gebeurt nooit in de avond’, verzekerde ze Erik na zijn geschokte blik te hebben gezien.
‘Maar goed, ik zal maar beginnen met koken. Mijn man komt zo thuis en die wil altijd meteen eten’, vertelde ze.
‘Als ik u nog ergens mee kan helpen, hoeft u het maar te zeggen’, zei Erik, die niet goed wist waar hij zich moest deponeren, aangezien hij nergens een stoel of bank zag.
‘Erg aardig van u, maar dat zal niet nodig zijn’, antwoordde mevrouw hommel. ‘Ik maak slechts iets eenvoudigs’.
‘Uiteraard’, verzekerde Erik haar, die ondertussen steeds beter werd in dit soort situaties.

Toen het eten eenmaal opstond, besloot mevrouw hommel om Erik eens te vragen over zijn soort. Ze vond het maar raar dat hij geen angel en vleugels had om inde bak te zetten en klonk bijna verontwaardigd. Erik verzekerde echter dat hij zijn vleugeltjes altijd bij zich had maar dat die netjes opgevouwen onder zijn kleding zaten en dat zijn angel was afgebroken na een gevecht met een wesp.

Na een heerlijk maal en een goede nachtrust was het weer tijd om te gaan voor Erik en zo vertrok hij, verder op zijn zoektocht naar de wand van het schilderij. 

Vertaling 'Bagagedrager - Gers Pardoel'


Dit is mijn vertaling van het nummer Bagagedrager door Gers Pardoel. 

Back of my bike 
Hop on on the back of me,
On the back of my bike, 

And I don't know yet where we're going but there won't be anything alike

Hop on on the back of me, then we’re be together gone, 

And I don't yet know where we're heading but it is okay as long as we ain't wrong.

 
I don't know you yet but you look like Barbie,


And that may be caused by those 5 Bacardi, 


But I think that it is your lovely face,


And your lovely and o big-ass ass

,
And I hope that you fit on my luggage rack,


Cuz I  have a new bike,
I am a real big Jack,


And I did that trend, hit that trend

,
Hop on on my bike then we go home together,


On the go I told you what you wanted to hear

,
You stayed at the bar and you wanted a beer

,
Fell for you eyes and sexy style,


You look like the Gerssie smile, 


And the next morning it wasn't  true 

that chick was gone and screw me through, 


And while we banged in a way I liked

,
In the end she had stolen my bike


.

Hop on on the back of me,
On the back of my bike, 

And I don't know yet where we're going but there won't be anything alike,

Hop on on the back of me, then we're together gone, 

And I don't yet know where we're heading but it is okay as long as we ain't wrong.

I don’t have a clue why, but you look like Nikki,


But I think it’s because of those 7 whisky, 


Your clothes are pink and blue, so sexy,


And hips look so curvy and that too tight skinny, 


Maybe there is somewhere we can go to, hé,


Perhaps to a place very far away,


To Paris, or Rome or any other place,


Or otherwise just like E.T. all way to space,


On the go I tell you things you don’t want to hear, 


Some thoughts I had in the past that you can’t bear, 


Now I’m sincere and want the best for you, 


The definition of the best you won’t find in a zoo,


As long as I can be with you, I don’t care about the rest,


They were fake and wanted to break my chest, 


And you just fit on the back of my bike, 


And that isn’t a sike

.

Hop on on the back of me,
On the back of my bike
,
And I don't know yet where we're going but there won't be anything alike,

Hop on on the back of me, then we're together gone,

And I don't yet know where we're heading but it is okay as long as we ain't wrong
.

maandag 2 december 2013

Edward Thomas
Rain
Rain, midnight rain, nothing but the wild rain
On this bleak hut, and solitude, and me
Remembering again that I shall die
And neither hear the rain nor give it thanks
For washing me cleaner than I have been
Since I was born into this solitude.
Blessed are the dead that the rain rains upon:
But here I pray that none whom once I loved
Is dying tonight or lying still awake
Solitary, listening to the rain,
Either in pain or thus in sympathy
Helpless among the living and the dead,
Like a cold water among broken reeds,
Myriads of broken reeds all still and stiff,
Like me who have no love which this wild rain
Has not dissolved except the love of death,
If love it be for what is perfect and
Cannot, the tempest tells me, disappoint.




Edward Thomas
Regen
Regen, regen om middernacht, niks dan gure regen
Op deze sombere hut, en eenzaamheid, en mij
Wetende dat ik zal sterven
En de regen niet zal horen noch danken
Voor mij schoner wassen dan ik ooit geweest ben
Sinds ik geboren ben in deze eenzaamheid
Gezegend zijn de doden waarop de regen regent:
Maar hier bid ik dat niemand die ik ooit liefhad
Vannacht sterft of wakker ligt
Eenzaam, luisterend naar de regen
Of in pijn of in sympathie
Hopeloos tussen de levende en de dode
Zoals koud water tussen gebroken riet
Myriaden van gebroken riet allemaal stil en stijf
Als ik die geen liefde heeft die deze wilde regen
Niet heeft opgelost behalve de liefde van de dood
Als liefde het is voor wat perfect is en
Kan niet, zo zegt de storm, teleurstellen.


zaterdag 12 oktober 2013

Boekverslag Bonita Avenue


Boekverslag Bonita Avenue

Auteur:                      Peter Buwalda
Titel:                          Bonita Avenue
Jaar van uitgifte:        september 2010
Aantal pagina’s:        542
Uitgeverij:                 De Bezige Bij; Amsterdam


De auteur
Peter Buwalda is geboren in Brussel op 30 december 1971. Nadat hij was opgegroeid in Blerick is hij gaan studeren en tegenwoordig is hij journalist, schrijver en redacteur bij diverse uitgeverijen. Voordat hij zijn eerste –en tot nu toe ook laatste- boek uitbracht had hij al veel geschreven. Hij schreef onder andere columns en verhalen voor literaire tijdschriften als De Gids, Vrij Nederland, Bunker Hill en Hollands Maandblad. Ook was hij medeoprichter van het literaire poptijdschrift Wah-Wah.
Bonita Avneue was Peter Buwalda’s debuutroman en werd met open armen ontvangen. Na vier jaar schrijven werd het boek uitgegeven door De Bezige Bij en genomineerd voor onder andere de Libris Literatuur Prijs 2011, de NS Publieksprijs 2011 en de Gouden Strop 2011.  Met Bonita Avenue won hij de Academica Debutantenprijs, de Selexyz Debuutprijs, de Tzumprijs en Anton Wachterprijs voor de beste debuutroman.







Interview Peter Buwalda: ‘Ik ben fed up met zielepoten in fictie’
‘Ik ben een perfectionist als schrijver. Mijn boek was ingedeeld in eenentwintig hoofdstukken. Toen ik ze allemaal geschreven had, las ik het boek voor het eerst terug en schrok me wezenloos. Diep teleurgesteld. Het liep niet. Het had gaten, stijlfouten. Toen heb ik elk hoofdstuk een rapportcijfer gegeven, van een drie tot een zeseneenhalf – dat was het hoogste cijfer. Die heb ik anderhalf jaar opgewerkt naar zevens en achten, tot ik uiteindelijk allemaal tienen had. Toen was het af. Ik sliep nog maar vier uur per nacht. Mensen die me zagen, dachten dat ik terminaal was. Er was iemand die tegen me zei, ik kan het bijna niet uit m’n strot krijgen: heb jij kanker? Heftig. Die opmerking kwetste me diep.
Het boek was af. Ik was er bij mijn ouders in Limburg over aan het vertellen, ik zei: het kan aanslaan, of het kan niks doen. Een van mijn broers zei: weet je wat het ook kan zijn? Eén grote narcistische wensdroom, wat jij hebt zitten doen. Ik dacht: dat zullen we nog wel eens zien.’
Buwalda’s verleden jaar verschenen grootse debuutroman Bonita Avenue is een succes. Dit literaire epos over de opkomst en ondergang van de selfmade Siem Sigerius, die maatschappelijk op velerlei terrein een winnaar is, maar geknakt wordt door zijn onbetrouwbare kroost, maakt diepe indruk. Inmiddels is het boek negenmaal herdrukt, vertaald in vijf landen, genomineerd geweest voor de Libris Literatuur Prijs, de Gouden Strop, de vijfjaarlijkse KANTL-prijs en nog is het niet voorbij. Bonita Avenue is ten tijde van ons eerste gesprek genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, de NS Publieksprijs en de Academica Literatuurprijs voor debuten. Die laatste prijs zal de dag voor onze tweede ontmoeting uitgereikt worden. Buwalda acht zich kansloos: ‘Die krijg ik ook niet, dat zul je zien.’

Een tachi waza
Bij sportcentrum Kenamju op de Gedempte Oude Gracht in Haarlem komt een winnaar binnen. Buwalda heeft gisteravond de Academica gekregen. Maar daar is hij niet mee bezig. Hij staat voor de ingang van dé Nederlandse judoclub, de club die grossiert in kampioenen, nationaal, internationaal, zelfs wereldkampioenen. Toepasselijke locatie om de foto’s voor bij dit interview te maken. Want: Siem Sigerius is een judokampioen, een sterke man met een winnaarsmentaliteit. Buwalda grijpt voor dat personage terug op eigen ervaring en observaties: hij was van zijn vijfde tot zijn eenentwintigste actief als wedstrijdjudoka. Nu, na achttien jaar, zal hij voor het eerst weer een dojo betreden. Hij toont zijn zwarte band, zegt: ‘Kijk, slijtgroeven. Hij is echt.’ En daarna: ‘Maar goed dat Kenamju ver van Limburg was.’
Wat stram loopt hij rond tussen de B-pupillen, wedstrijdjudoka’s tussen de negen en twaalf jaar die fanatiek grondoefeningen doen. En dan komt het ervan: met sensei Sander Bakker (zwart, derde dan) doet Buwalda een tachi waza. Een staand gevecht. Later, in de kleedkamer, plaatst de schrijver een opdracht in Bakkers duchtig gelezen exemplaar van Bonita Avenue: ‘Dank dat je me niet gegooid hebt, Peter Buwalda (eerste dan).’
Beschrijving: http://blogs.vn.nl/boeken/wp-content/uploads/48837-225x300.jpg
Foto: ivo.me
Daar, in die dampende kleedkamer, komt Buwalda’s judoverleden naar boven. ‘Beheerste vent, die Sander. Heel wijs en doordacht dat hij me niet vloerde. Ik had al mijn botten gebroken. Verliezen bij judo is verliezen in het kwadraat, heel anders dan bij tennis of roeien. Verlies je bij judo, dan ben je een beetje vermoord. Voor die prestatiedruk moet je een sterk karakter hebben. Al op het Limburgs kampioenschap stelde ik weinig voor, maar de jongens die daar wonnen, als die naar de Nederlandse gingen, vlogen ze er op hun beurt met boter en suiker af. En toen ik naar een WK ging om te kijken, was de Nederlandse kampioen daar weer onzichtbaar. Dan besef je hoe groot die afstand is met écht talent. Of het nu om sport, schrijven of muziek maken gaat. In het judo behoorde ik tot het schorriemorrie: de ongetalenteerden. Want wat je ziet bij het WK judo, de mensen die daar wonnen. Mán! Alleen al hoe je bij je kraag gepakt wordt, de spanning op die armen, dat is zo’n groot verschil. Ik was middelmatig, teleurgesteld in mezelf. Een goede judoka is iemand met heel veel lichamelijke intelligentie: laag zwaartepunt, makkelijk bewegen, diep inkomen, explosief – dat heb ik allemaal te weinig. Bij judo verlies je heel intens. Je ligt onderop, je hebt zo’n zwetende kerel boven op je die dingen in je oor fluistert die je niet wilt horen: Je bent dood, flikker. Vergeet het. Ik ben geen rouwdouwer als Siem Sigerius. Ik zou het wel willen zijn.’
Maar ook Sigerius legt het af in je roman. Tegen nota bene zijn kinderen. Ondanks zijn sterke karakter.
‘Ik verbaas me over mensen die tegen de klippen op van hun ouders blijven houden. Máxima bijvoorbeeld. Er wordt voor minder gebroken dan tweeduizend uitgestorte Argentijnen boven zee. Hoe zit het met verwantschap, hoelang blijf je trouw aan iemand die je zelf verwekt hebt, wat garandeert opvoeding? Mijn roman probeert antwoord te geven op de vraag met wie je banden moet aangaan in het leven. En wanneer ze te verbreken. Ik vind het een goeie zet van Sigerius dat hij z’n zoon Wilbert verwerpt. Hij moet bijna de cel in voor dat addergebroed, hij vertikt het om voor hem op te draaien. Wilbert is zijn achilleshiel, zijn faux pas in het leven, die hem als een boemerang achtervolgt. Vaderliefde speelt een rol in mijn boek. En bewondering. Maar jaloezie als keerzijde van liefde is net zo aanwezig. Jaloezie is een humoristische en tragische emotie: mensen die niet wantrouwend zijn, worden besodemieterd; mensen die te wantrouwend zijn, zijn bespottelijk.
Vooral is Bonita Avenue een antwoord op hét thema in de Amerikaanse literatuur: de mogelijkheid jezelf opnieuw uit te vinden. Sigerius’ stiefdochter Joni neemt driemaal een andere naam aan en verbrandt voortdurend haar schepenachter zich. Ook Sigerius herrijst uit zijn as, als hij als topjudoka geblesseerd op bed ligt en op wiskundesommen stuit en daardoor bij toeval zijn ándere supertalent ontdekt: de wiskunde, de wetenschap. Hij heeft een halve Nobelprijs op zak en wordt als rector magnificus van de universiteit van Twente gevraagd minister van Onderwijs te worden. Maar uiteindelijk verliest hij, door zijn rechtschapenheid, van die niet-deugende kinderen.’

Staalharder in een fabriek
We zijn verhuisd naar een nabijgelegen Indiaas restaurant. De schrijver heeft een voorkeur voor extreem heet eten en, zo weet hij, met name de saus van chicken vindaloo biedt die gloeiende sensatie.
Peter Buwalda (1971) is opgegroeid in Blerick, nabij Venlo. Geen Limburgse achternaam, merk ik op, nadat hij gevraagd heeft zijn gerecht van extra pepers te voorzien.
‘Klopt,’ zegt hij, ‘die naam heb ik aangenomen. Ik ben geboren in Brussel en mijn biologische vader, een Belg, is uit beeld verdwenen toen ik een jaar of vijf was. Hij is weggegaan. We hebben een weekendregeling gehad die drie weken stand hield. Daarna hebben we nooit meer iets gehoord, behalve toen hij de alimentatie opzegde – ik was toen een jaar of zestien. Hij was arts, longarts heb ik begrepen, hij is zelfs nog hoogleraar geweest, en we verhuisden veel de eerste jaren van mijn leven. Mijn moeder is hertrouwd met een buurman toen we in IJsselstein woonden, daarna verhuisden we naar Blerick. Mijn stiefvader is een Fries en in Limburg kon hij werk vinden als staalharder in een fabriek. Ik heb op mijn zesde zijn naam overgenomen. Al op de dag dat ze trouwden zei ik pappa tegen hem. Ik herinner me niks van mijn biologische vader, want mijn stiefvader kwam in beeld op het moment dat ik voor het eerst herinneringen ging vasthouden en hij is een leuke man die voor kleur en actie zorgde. Hij hield van muziek, wist van veel dingen wat af en ging met ons – mijn jongere broer en ik – voetballen. Mijn normen en waarden komen van hem vandaan. Zijn echte zoon is later bij ons komen wonen. Ik kreeg er dus een oudere stiefbroer bij, en dat pakte allemaal goed uit.’
Wat is je oorspronkelijke achternaam?
Terughoudend: ‘Dat vind ik raar om te zeggen. Die naam zit verwerkt in de roman, dat vind ik genoeg.’ Dan: ‘Ik vind het bezwaarlijk als ik in het publiek treed met verhalen die geënt zijn op mijn eigen biografie waar hij een rol in speelt. Het lijkt dan alsof ik het hem wil inwrijven of zo, en dat vind ik niet goed. Om die reden zou ik contact met hem willen opnemen, geloof ik. Hij belde bij de vuurwerkramp in Enschede meteen mijn ouders op met de vraag of ik nog leefde. Niemand had hem verteld dat ik daar in die tijd woonde, dus hij had onderzoek naar mij gedaan en volgt mij kennelijk.’
Nu we aan het praten zijn hoor ik nogal wat echo’s van ingrediënten uit je roman: België, een stiefvader, een stiefbroer, Twente.
‘Het begon ermee dat ik voor mijn verhaal zocht naar een goede vader, een interessante, sterke vader die wat op het spel heeft staan. Toen greep ik terug op mijn tijd als journalist bij het universiteitsblad van Twente. Die campus is een raar vrijstaatje – er zat nog net geen stolp over. Eén man stal daar de show, de kompasnaalden stonden op hem gericht: Frans van Vught, de rector magnificus van die jaren. Hij was zowel respectabel als swingend. Wat ik doe: ik verzin een plot, een verhouding tussen mensen, een conflict. Daarna tuig ik ze op met wat mij van pas komt. Het is niet dat ik per se iets autobiografisch in mijn verhaal wil hebben, maar houd het er maar eens uit.’
Waarom koos je direct voor een sterke man als belangrijkste personage?
‘Ik ben fed up met zielepoten in fictie. In de Nederlandse literatuur sterft het van de schlemielen, de Fritsen van Egters. Te veel randfiguren die met een krat bier op een kamertje een roman proberen te schrijven, wat dan natuurlijk niet lukt – het is me te makkelijk. Het is eenvoudiger een personage te scheppen dat niks kan, dan iemand die wel wat kan. Verliezers, dat is meer en meer het terrein van de fictie geworden. Zeker debutanten kiezen meestal voor de outcast; dat lijkt nobel, maar het is vooral makkelijk. Sigerius is complexer, hij is van volkse afkomst en komt als een soort parvenu in het bestuurdersgrijs terecht. Die tweeslag vind ik interessant aan zo’n dubbeltalent.’
Wat bewonder je in hem?
‘De wil om wereldkampioen te worden. Het komt niet veel voor dat iemand op verschillende fronten excelleert. Pierre Vinken is, denk ik, zo iemand: succesvol als wetenschapper, ondernemer, literair geïnteresseerd.
Ik denk ook aan iemand als Hans van Mierlo. Ik was net jurylid bij het festival Film by the Sea in Vlissingen. Van Mierlo is daar ook jurylid geweest. Er gaan verhalen rond dat hij elke ochtend in zijn kamerjas naar de zee liep en dan ging zwemmen. Het hele hotel zag dat, daar zat ook iets pocherigs in misschien. Maar hij deed het wel, hij was een kérel.’

Valsheid in geschrifte
Ik vraag verder naar het ontstaan van Bonita Avenue. Naar Buwalda’s drijfveren om te schrijven. Hij zegt: ‘Ik had ook een minder nobel motief: wraak. Ik studeerde Nederlands in Utrecht, ik had al een essay over Bruno Schulz in het tijdschrift De Gids gepubliceerd en dat smaakte naar meer. Dus ik besloot mijn doctoraalscriptie als een essay vorm te geven en in dat literaire tijdschrift te publiceren. Maar toen ik die scriptie aan het schrijven was op het eind van mijn studie, was ik al begonnen aan een postdoctorale opleiding journalistiek in Rotterdam. Beetje dom van me. Ik dacht dat ik Nederlands wel af zou hebben op het moment dat ik me daarvoor inschreef. Toen ik werd toegelaten, was dat nog niet zo. Officieel kon ik dus niet beginnen aan die vervolgstudie, maar ik deed het stiekem toch.
Het was een heel intensieve opleiding, negentien anderen om me heen die uitverkoren waren, bloedhonden. Er werd veel van je geëist, door topdocenten. Overdag en ‘s avonds had ik het er heel druk mee. De nacht bleef over voor mijn afstudeer-essay. Ik had geen tijd mijn scriptiebegeleider erbij te betrekken, ik zat maar in mijn eentje te schrijven en ‘s nachts kon ik tenslotte niet bij die man langsgaan. Maar ze kwamen er op de postdoctorale opleiding achter dat ik nog niet was afgestudeerd. Dat viel slecht. Ze beschouwden het als valsheid in geschrifte. Flinke bonje. Ze eisten dat ik mijn scriptie zou inleveren, maar ik had ‘m nog niet af. Afraffelen was geen optie, omdat ik wilde dat het goed genoeg zou zijn voor De Gids.
De avond voor de krantenstages escaleerde die ruzie. Alle leerling-journalisten zaten aan een ovale restauranttafel en onze praktijkdocent, een doorrookte Volkskrant-verslaggever, zei tegen me: ‘Jou maak ik helemaal kapot. Als ik een kalasjnikov had, zou ik je doodschieten. Wat je ook gaat proberen in de journalistiek, ik zorg ervoor dat het mislukt. Want je hebt mij voorgelogen. Ik maak je stuk.’ Iedereen viel stil. Jongens van een jaar of vijfentwintig, die zijn zoiets niet gewend – ik ook niet. “Wat ben je toch een rancuneuze grijze duif,” zei ik. Toen wilde hij met me naar buiten. Vechten. Leek me geen goede zet.
Dat ik bijna van die opleiding geflikkerd werd, vergrootte de druk waaronder ik stond. Ik betaalde mijn studies zelf, ik had al een schuld van dertigduizend gulden en die opleiding kostte me nog eens dertigduizend gulden extra. Tijdens mijn stage kreeg ik m’n scriptie af, De Gids was er blij mee, waarna ik hem inleverde bij m’n begeleider aan de universiteit. Hij wilde mijn essay bespreken in de kantine. Hij zat heel dichtbij, boog zich naar mij toe en riep in mijn oor dat het niet deugde, dat het stilistisch jatwerk was, dat ik mij aanstelde, wat ik dacht te pretenderen met dat stuk en waarom het zo nodig in De Gids moest. Ik zei dat ik onder grote druk stond. Legde hem uit was er in Rotterdam zou gebeuren wanneer ik daar zou moeten vertellen dat mijn scriptie afgekeurd was. Hij zei: je begint maar opnieuw. Toen zei ik: als je hier geen zes voor wilt geven, vraag ik een second opinion aan in Nijmegen of Amsterdam. Dus ik geef je de keuze: en zes en je bent van me af, of ik kom in actie.
Ik kreeg die zes, terwijl ik verder voor alle onderdelen cum-laude-cijfers had. Ik ben in stilte afgestudeerd. Dat incident heeft mij verbeten gemaakt, geloof ik. Ik heb er een sterke wil om mijn zinnen, mijn taal te laten spreken aan overgehouden.
Dat is een drijfveer geweest, niet alleen om het boek te schrijven, maar ook om te laten zien dat zijn kritiek kant noch wal raakte. Zulk machtsmisbruik. Hij had me bijna gesloopt. Hij stond boven op mijn ziel. Ik sliep destijds bij mijn oom en tante op zolder, bij mijn neefje, omdat ik mijn kamer in Utrecht niet kon betalen . Ik heb in dat jaar, 1998, een slaapprobleem ontwikkeld. Dat essay was een bezoeking, zo langzaam ging het. Maar het was ook vormend. Ik heb wel leren schrijven dat jaar.
Aanpoten leerde ik pas als journalist bij dat universiteitsblad in Enschede. Ik kwam uit een ivoren toren met die studie Nederlands, ik deed een dag over een zin en toen kwam ik daar in Rotterdam tussen verslaggevers terecht. Het was een eliteopleiding, ik kon niet produceren zoals zij. Ik ontwikkelde een lage dunk van mezelf als journalist. Iedereen stroomde door naar de NRC of andere goede kranten, maar ik durfde niet, ik solliciteerde bij universiteitsbladen. In Enschede werd ik op gesprek uitgenodigd, maar ik vond het te ver weg en belde af. Ze zeiden: maar je hebt de baan. Oké, ik kom, zei ik. Achteraf gezien heb ik daar het meest geleerd.’
Toch bleef je niet in de journalistiek.
‘De literatuur trok. Na mijn tijd in Enschede kwam ik in de literaire uitgeverij te werken en als redacteur hanteerde ik twee latten: die van de wereldliteratuur en die van uitgeverij L.J. Veen – het hoogteverschil was immens. Dat had iets ontluisterends, maar het heeft me ook afgeholpen van de schroom om zelf te schrijven. Fictie is de core business, daar gaat het mij om. Ik lees andermans fictie omdat ik stemmen nodig heb, panache, toon, de stijl, de vervoering. Schrijvers die ik echt goed vind zijn mij dierbaarder dan familie. Stemmen als die van Houellebecq, V.S. Naipaul of Philip Roth zijn met niets en niemand te vergelijken. Je kunt in de kroeg gaan zitten, daar tien jaar blijven, maar je komt ze niet tegen. Als ik dat niet ontdekt had in mijn leven, was ik een stuk armer. Een krachtige literaire stem overtreft het sociale contact. Zou je mannen als Roth en Naipaul in een café tegenkomen, dan vallen ze waarschijnlijk tegen. Wat ze me laten lezen is een concentraat, hun essentie. Daar moet de lat liggen wanneer ik zelf een boek schrijf, vind ik. De wereld van de fictie is een urgent complement bij de echte wereld. Uit erkentelijkheid daarvoor schrijf ik. Kijken wat ik tegen de grote romans aan kan zetten. Als het de vergelijking niet doorstaat, stop ik.’
Hij vertelt dat hij ‘in een pathetische bui’ ooit een gemakzuchtig commercieel quasi-literair boek doormidden heeft gescheurd. Dat boek staat nog in zijn kast. ‘Ook slechte boeken zijn leerzaam voor me, ze helpen me herinneren wat ik niet wil.’
Vier jaar werkte je aan ‘Bonita Avenue’, de laatste drie jaar fulltime, in afzondering. Dat hoor je niet vaak meer.
‘Ik draaide mezelf bewust de duimschroeven aan door zo’n boek te maken. Ik wist: als je het doet, moet het ook goed zijn. Groot en beter dan gemiddeld. Zo goed als de boeken waarvoor ik mijn hand in het vuur steek. En dan moet je, heb ik gemerkt, heel diep gaan en nooit, nooit opgeven. Om tien uur ‘s avonds als ik vastzat, als het bagger was wat ik had geschreven, kun je twee dingen doen: voor Pauw & Witteman gaan zitten of een schrift pakken en bedenken wat er niet deugt. En pas gaan slapen als het lek boven is. Dat heb ik heel vaak gedaan. Maar als ik nu denk aan al die nachten dat ik eindelijk in bed lag en bleef malen, en weer opstond, om van drie tot zeven naar het boek te staren, een woord te veranderen, naar bed te gaan op het moment dat gewone mensen weer opstonden…’
De vraag is: kun je zo’n offer nog eens brengen?
‘Soms ben ik bang van niet. Succes maakt lui, dat merk ik nu al. Maar ik ben niet bang dat iemand opeens zo’n boek schrijft. Je kunt zo’n boek niet per ongeluk schrijven. Of even tussendoor. Zonder verbetenheid gaat het niet.’
Hij zwijgt, zegt dan: ‘Ik wilde valkuilen vermijden. Ik heb er lang over gedaan om de psychose van m’n personage Aaron goed op papier te krijgen. Simon Vestdijks roman over schizofrenie, De redding van Fré Bolderhey, is een matig voorbeeld. Er een narratiefje van maken, bepaalde thema’s die belangrijk zijn in het boek laten terugkomen in de wanen en daar een zelfbedacht mengseltje van maken, is verleidelijk, maar dan mislukt het. Je moet precies weten hoe het werkt, hoe associaties tot stand komen in een psychose. Hier in de bieb in m’n stad Haarlem heb je een afdelinkje dat ‘Het Gezondheids Informatieplein’ heet, vol met boeken over psychose. Ik ben daar een week of vier af en aan gelopen en de blikken werden steeds meewariger bij de uitleenbalie: daar heb je die jongen weer.’
Buwalda leefde van een voorschot en wat gespaard geld, al die jaren. Geen vetpot. ‘Ik wilde niet van het salaris van m’n toenmalige vriendin leven. Ik eiste al zoveel van haar, ik wilde nergens naartoe, onder dwang ging ik met vakantie. Het boek kon dan niet mee en ik was bang dat ons vliegtuig zou neerstorten voor het af was. Het gevoel dat je niks verzilvert. Dat maakte me bang. Als ik in een auto zat, dacht ik: niet in de vangrail. Ik zette elke avond mijn tekst op hotmail, ik mailde het aan mezelf. Op familiefeestjes zat ik erbij als een soort black box, ik vertelde niks over het boek, niemand wist hoe of wat. Ook zij wist niet of het een succes zou worden. In de laatste fase, ik had het manuscript al ingeleverd, ik was het aan het herschrijven, ging het tussen ons uit. Dat was zuur. Drie maanden voor het boek verscheen.’
Inmiddels is er heel wat dat Buwalda van het schrijven afhoudt: lezingen, interviews, signeersessies. Dat voelt als spijbelen. ‘In die vier jaar ben ik vijf keer overdag weggegaan. Vier keer naar de tandarts, de kapper deed ik altijd aan het eind van de dag en een keer op bezoek bij een vriend in Betondorp om gitaar te gaan spelen. Ik had me laten verleiden om overdag te gaan en het leek alsof ik vreemdging.’
De verbetenheid moet terug, Buwalda herhaalt het. Hij denkt dat hij die kan ontlenen aan de wetenschap dat de literaire critici bij zijn tweede boek klaarstaan om hem te wegen. ‘Het is mijn drijfveer om een boek te schrijven dat het niet toestaat om het af te doen.’
Dat zegt de winnaar van de Academica Prijs.
‘Ik geniet niet echt van het succes.’
Wat zou je willen?
‘Een reeks boeken schrijven waar mensen over praten terwijl ik er zelf niet bij ben. Zoals wij eerder deze avond over Solar van Ian McEwan spraken.’
Dat kan nu al.
‘Dan is het gelukt. Meer wil ik niet.’

Gepubliceerd op: oktober 21st, 2011 in Vrij Nederland














Het plot
Het verhaal speelt zich grotendeels af in Enschede, ten tijde van de vuurwerkramp (2000). Hier is Siem Sigerius rector van de Twentse Universiteit. Hij is een gerespecteerde man en zorgt voor zijn twee stiefdochters. Zijn echte zoon zit in de gevangenis voor een brute moord.
Één van de twee stiefdochters, Joni, runt een pornowebsite samen met haar vriend zonder dat iemand dat weet. Met deze website halen ze miljoenen dollars per jaar binnen en betalen ze allerlei luxe trips en zelfs een jacht zonder dat iemand er weet van heeft.
Wanner Siem hierachter komt gaat hij eerst zelf op onderzoek uit in het huis van Joni en haar vriend, Aaron. Het blijkt inderdaad Joni te zijn geweest die hij op de website zag.
Siem confronteert haar hiermee en Joni besluit te verhuizen naar Amerika.

Ondertussen is Wilbert, de zoon van Siem, vrijgekomen uit de gevangenis en weet ook van de website af. Hij chanteert Siem hiermee omdat deze is gevraagd minister van onderwijs te worden. Uiteraard wil Siem niet dat dit uitkomt en zo ontstaat een hectische familie toestand.



Wat mij is opgevallen
Aan het boek zelf is mij niks speciaals opgevallen. Ik vond het een heel chaotisch verhaal, zoals misschien ook uit de samenvatting blijkt, mede omdat het telkens door een ander hoofdpersonage wordt verteld (Siem, Joni en Aaron)en het vaak even duurt voor het duidelijk wordt wie de verteller van het hoofdstuk is. Ook verspringt het verhaal vaak van tijdsmoment en ook dit is niet altijd duidelijk aangegeven.

Pas toen ik verschillende interview met Peter Buwalda had gezien en gelezen besefte ik dat er een aantal bijzondere dingen in het verhaal zaten. Zo zegt Buwalda bijvoorbeeld in elk interview dat hij het boek regelmatig ‘klote’ vond en dat hij zelfs na toesturing van de uitgever nog niet tevreden was.
Hij verteld dat hij over sommige delen totaal niet tevreden was en elk hoofdstuk apart tijdens het schrijven een rapportcijfer gegeven heeft. Hierna heeft hij elk hoofdstuk zo geperfectioneerd dat bijna ieder cijfer voor hem een tien was.
In het boek is soms te merken dat Peter Buwalda een enorme perfectionist is, wat het natuurlijk een goed boek maakt, maar ik denk ook dat er hier en daar daardoor wat chaotische bijeffecten zijn doordat kleine details niet meer op elkaar inspelen. Een goed voorbeeld is dat hij twee verschillende adressen opgeeft voor dezelfde plaats.










Ander einde aan het boek
Voor mijn andere einde moeten al eerder in het boek wijzigingen worden aangebracht, Siem ontdekt namelijk niet zelf dat Joni en Aaron een pornosite hebben.

In mijn andere einde leven Siem en Joni gewoon samen en weet Siem niks van haar activiteiten op het internet. Zo leeft hij dus jaren in onwetendheid en wordt hij minister van onderwijs. Dan is er een journalist die zijn leen gaat onderzoeken naar aanleiding van een anonieme tip dat daar wel eens een verhaal in zou kunnen zitten.
Als deze journalist ontdekt dat Joni veel dure spullen heeft en eigenlijk niet de middelen heeft om die te kunnen kopen, besluit hij dat nader te onderzoeken. Zo komt hij achter Joni’s geheim. Hij beseft dat hij hier niet alleen een prachtig verhaal mee zou hebben voor zijn werkgever, maar dat hij er meer uit kan halen door Siem af te persen.  Zo komt Siem achter de waarheid en beseft hij dat hij dit niet openbaar kan laten maken, maar ook niet kan voldoen aan de veel te hoge eisen van de journalist.
De afpersing van Siem komt pas laat in het boek en zo loopt het samen tot een einde dat toch nog een beetje hetzelfde is als het originele verhaal; Siem pleegt zelfmoord.