zaterdag 26 september 2015

Dubbelgangers en mysterie

De Donkere Kamer van Damokles
 

Samenvatting
Het hoofdpersonage is Henri Osewoudt, een jongen die de puberteit lichamelijk niet doormaakt. Aan het begin van het verhaal wordt in de sigarenwinkel van zijn ouders in Voorschoten zijn vader vermoord door zijn psychopathische en aan waanvoorstellingen lijdende moeder, waarna de 12-jarige Henri bij zijn oom Bart en diens dochter Ria in Amsterdam wordt ondergebracht. Als Henri achttien is besluit hij te trouwen met zijn volle nicht Ria. Samen met Henri's moeder die inmiddels uit het gesticht is ontslagen keren ze met zijn drieën terug naar de sigarenwinkel. Henri heeft daarna het gevoel alsof zijn leven nu al voorbij is, al is hij pas twintig.
Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Enkele dagen na de capitulatie komt er een man de sigarenwinkel binnen die zich Dorbeck noemt. Tijdens het bombardement op Rotterdam heeft hij twee Duitse militairen neergeschoten en nu moet hij zich vermommen. Osewoudt geeft Dorbeck een kostuum te leen en begraaft Dorbecks kostuum in zijn eigen tuin. Dorbeck lijkt qua uiterlijk erg op Osewoudt en is even groot, hij heeft alleen zwart haar terwijl Osewoudt blond is. Als Dorbeck – die inmiddels door de Duitsers wordt gezocht – later het kostuum komt terugbrengen, laat hij bij Osewoudt tevens twee Leica-films achter om te ontwikkelen. Het ontwikkelen mislukt, waarna Osewoudt om zijn gepruts te maskeren met een eigen Leica-camera zelf een paar nieuwe foto's maakt. Dorbeck blijkt bij zijn volgende bezoek echter opeens niet meer geïnteresseerd in de opnames en vertelt dat er niets op stond. Hij vraagt Osewoudt om met de trein naar Haarlem te komen. Daar plegen Dorbeck en Osewoudt samen met nog een handlanger een overval op een Duits kantoor. Osewoudt slaagt er later in om wel een serie foto's te ontwikkelen die Dorbeck hem bij zijn allereerste bezoek heeft gegeven. Deze foto's stuurt hij op naar Dorbeck. Later blijkt Elly, een meisje dat Osewoudt uit handen van de Duitsers moet zien te houden, een van deze foto's in haar bezit te hebben. Ze vertelt Osewoudt echter niet hoe ze hieraan is gekomen en Dorbeck lijkt ze helemaal niet te kennen.
Naarmate de oorlog voortduurt, raakt Osewoudt bij het verzet betrokken doordat hij steeds nieuwe en gevaarlijke opdrachten krijgt van Dorbeck. Als Ria en zijn moeder door de Duitsers gevangen worden genomen, moet hij vluchten en onderduiken. Osewoudts laat zijn haar zwart verven door Marianne Sondaar, een joodse studente op wie hij verliefd wordt. Hij mag clandestien foto's gaan ontwikkelen in de ondergrondse verzetsgroep van Labare in Leiden. Wanneer Osewoudt later zelf ook in handen van de Duitsers valt, wordt hij om onduidelijke redenen in het ziekenhuis opgenomen terwijl hem lichamelijk nauwelijks iets mankeert. Door twee onbekenden wordt hij uit het ziekenhuis bevrijd, waarna hij terugkeert naar het huis van Labare en diens handlangers, die echter kort daarop zelf gevangen worden genomen door de Duitsers. Ook Marianne is dan bij Labare aanwezig, maar samen met Osewoudt weten zij uit handen van de Duitsers te blijven.

Wanneer Osewoudt later alsnog weer wordt gearresteerd, krijgt hij van de Duitsers te horen dat Marianne inmiddels ook is opgepakt en in kamp Westerbork zit en dat ze bovendien zwanger van hem is. De Duitse officier Ebernuss belooft Marianne te bevrijden als Osewoudt in ruil daarvoor Dorbecks schuilplaats verraadt. Osewoudt zorgt dat hij Dorbeck heimelijk opnieuw ontmoet en waarschuwt hem, waarna ze Ebernuss vergiftigen en samen ontsnappen. Osewoudt krijgt van Dorbeck kleren om zich als verpleegster te vermommen. In deze vermomming trekt Osewoudt de amoureuze aandacht van een groepje militairen.[noten 1] Tevens verneemt Osewoudt van Dorbeck dat zijn moeder is vermoord, nadat ze bij de Duitsers was aangegeven door Ria, die inmiddels is hertrouwd. Hij krijgt van Dorbeck de volgende dag een berichtje dat Marianne bezig is te bevallen, maar wanneer Osewoudt op het aangegeven adres arriveert blijkt het kindje te zijn overleden. Marianne krijgt hij niet meer te zien. Osewoudt zoekt daarop Ria op in Voorschoten en vermoordt haar. Hij vermoordt ook een Duitse officier bij wie hij in de auto zat.
Aan het eind van de oorlog en kort erna blijkt Osewoudt tot zijn verbazing en frustratie helemaal niet als held, maar als verrader en handlanger van de Gestapo te worden beschouwd. Zijn "bevrijding" uit het ziekenhuis was door de Duitsers in scène gezet om hem gemakkelijk te kunnen volgen. De Nederlandse politie is er rotsvast van overtuigd dat Osewoudt hierbij rechtstreeks met de Duitsers onder een hoedje heeft gespeeld. Elly is door de Duitsers gedood en Osewoudt krijgt ook hier de schuld van. Oom Bart blijkt de oorlog te hebben overleefd, maar hij wil niets meer van zijn neef weten en zegt niets over hem dat ontlastend kan werken. Iedereen die verder nog ten gunste van Osewoudt had kunnen getuigen is dood of spoorloos verdwenen. Marianne schijnt inmiddels in een kibboets te zitten.
In zijn verdediging tegen de verdachtmakingen die tegen hem worden geuit, komt Osewoudt niet veel verder dan het telkens herhalen van zijn hoop dat Dorbeck op een dag uit zal komen leggen dat er sprake is van een misverstand. De mogelijkheid wordt nog geopperd dat Dorbeck in werkelijkheid iemand was van de familie Jagtman, aan wie Osewoudt in het begin van de oorlog in opdracht van Dorbeck de ontwikkelde foto's moest versturen. Deze Egbert Jagtman heeft twee Duitse militairen laten executeren, maar hij was al gedeporteerd naar Duitsland toen Osewoudt en Dorbeck aan het begin van de oorlog samen in Haarlem waren, dus hij kan het volgens Osewoudt onmogelijk zijn. De vroegere tandarts van deze familie probeert aan de hand van gebitsgegevens de betreffende persoon in een lijkenhuis van het concentratiekamp te identificeren, maar dit mislukt doordat de betreffende persoon geen tanden meer heeft en verder onherkenbaar is door de ontbinding. Hij heeft echter wel zwart haar, net als Dorbeck. Het blijft daarmee onduidelijk of Dorbeck nu wel of niet nog in leven is.




De figuur van Dorbeck wordt daarop door zowel de Nederlandse als de Engelse politie en in de media weggezet als een verzinsel of zelfs een hallucinatie van Osewoudt. De psychiater die vroeger Osewoudts moeder behandelde is van dit laatste overtuigd. Inmiddels is er op landelijk en internationaal niveau naar Dorbeck gezocht, maar nergens is ook maar het geringste spoor van hem te vinden. De pater die Osewoudt begeleidt heeft inmiddels Osewoudts camera teruggevonden die hij bij zijn laatste opdracht samen met Dorbeck was kwijtgeraakt. Als allerlaatste redmiddel probeert Osewoudt een foto te ontwikkelen waarop hijzelf en Dorbeck samen te zien zijn, maar de opname blijkt mislukt. Osewoudt rent nu in uiterste wanhoop het gebouw waarin hij wordt vastgehouden uit, waarop hij door zijn bewakers wordt doodgeschoten.


Recensie 1
Schrijver
Hermans, Willem Frederik
Titel
De donkere kamer van Damokles
Jaar van uitgave
1958
Bron
De Groene Amsterdammer
Publicatiedatum
27-08-2015
Recensent
Aukje van Roessel
Recensietitel
Wat is een held?
Taal
Nederlands
Dat goed of fout in de oorlog niet zo eenduidig was als na de bevrijding werd gedacht, liet Willem Frederik Hermans zien in zijn adembenemende roman over Henri Osewoudt. In hoeverre is hij verantwoordelijk voor zijn daden tijdens de oorlog?
Als drie jaar geleden tijdens de campagne van Nederland Leest De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans centraal staat, is het gratis te verkrijgen exemplaar van het boek onderdeel van de 47ste druk met een oplage van negenhonderdduizend exemplaren. Dat had Hermans in november 1958 bij het verschijnen van een eerste oplage van tweeduizend exemplaren DDKD, zoals het boek wel wordt afgekort, niet voorzien. Integendeel zelfs.
'Ik had zelf ook geen vertrouwen in het boek', schrijft Hermans in 1988 aan W.H.M. Smulders, de auteur van de studie De literaire misleiding in De donkere kamer van Damokles. 'De belangstelling in die tijd was toch al klein', verklaart Hermans zijn gebrek aan vertrouwen. 'Zo herinner ik me nog hoe gedeprimeerd ik raakte toen ik voorjaar 1957 een hele stapel Ik heb altijd gelijk bij een tweehandsboekwinkel in Utrecht zag liggen…'
Hermans' eerdere boeken verkochten niet echt goed. 'Wel stond de publicatie van die boeken', aldus Hermans-biograaf Willem Otterspeer in Dorbeck, waar ben je? (2012), 'steeds garant voor een hoeveelheid herrie en schandaal die nieuw waren voor Nederland'. Otterspeer vat in dat biografische essay over De donkere kamer van Damokles ook kernachtig samen welke rol de schrijver volgens hem heeft gespeeld in de Nederlandse literaire wereld: 'De hartstocht waarmee Hermans na de oorlog de literatuur binnenstormde, de woede waarmee hij zijn romans op papier wierp, de polemiek waarmee hij zich een plaats hakte, het was in Nederland nooit eerder vertoond en het zou ook niet meer voorkomen.'

Willem Frederik Hermans, geboren in Amsterdam in 1921, was al begin jaren vijftig begonnen aan de oorlogs­roman De donkere kamer van Damokles. Dat bleek onder meer toen begin deze eeuw een manuscript ervan op de veiling kwam met aan het eind de woorden 'voorjaar 1952'. Dat had nog als titel Een overgevoelige natuur. Aan zijn uitgever Geert van Oorschot had Hermans overigens in de jaren daarna eens geschreven dat hij het manuscript in de vuilnisbak had gegooid en hem gevraagd het contract voor dat boek te vernietigen.
De beginzinnen van dat manuscript luiden: 'Wanneer de mensen niet bang waren, zouden zij nooit willen doen alsof zij anderen kenden. Zij zouden alleen oordelen over feiten en daden, niet over karakters.' Volgens Otterspeer is dat 'geen openingszin, het is een kreun, een confessie, een wereldbeeld'. In de uiteindelijke versie van de roman is die beginkreun er niet meer. De openingszinnen luiden dan: 'Dagenlang zwierf hij rond op zijn vlot, zonder drinken. Hij stierf van dorst want het water van de oceaan was zout.'
Maar het wereldbeeld van Hermans is gebleven. Otterspeer vat het zo samen: 'De onkenbaarheid van de werkelijkheid en haar chaos, dat was het thema van DDKD.' Hermans zelf laat zijn wereldbeeld doorklinken in de woorden van een verzetsman in het boek: 'Wat is een held? Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.'
Voor het naoorlogse Nederland dat sterk dacht in goed of fout, in zwart of wit zonder grijstinten daar tussenin, was dat wereldbeeld een schok. Mensen die in het verzet hadden gezeten waren immers helden. Als ze al fouten maakten, kwam dat hoogstens door onhandigheid en geklungel, zoals in Simons Vestdijks eerder verschenen Pastorale '43, het morele gelijk hadden ze aan hun kant.
Dat denken in goed of fout had na de bevrijding, zoals Ewoud Kieft schrijft in zijn boek Oorlogsmythen, Willem Frederik Hermans en de Tweede Wereldoorlog, welhaast religieuze trekken. 'De oorlog werd achteraf tot een metafysische strijd tussen God en Duivel gemaakt…' Hermans trok daartegen ten strijde. In zijn ogen was het nazisme ten onder gegaan 'aan de lafheid, luiheid, corruptie en onbekwaamheid van de leiders en de domheid van de meelopers. Allemaal omstandigheden die niets met de moraal, de cultuurfilosofie, de essayistiek, Nietzsche of wat dan ook te maken hebben…' Oftewel, het was niet God die de Duivel had verslagen, niet het goede dat het kwade had overwonnen. Dat was even slikken. Toen zeker, maar ook nu nog.
Hoofdpersoon in De donkere kamer van Damokles is sigarenhandelaar Henri Osewoudt. 'Die rare Henri Osewoudt', schrijft Claudia de Breij in 2012 in haar Lofrede als het boek dat jaar het middelpunt is van Nederland Leest. 'Die lelijke, te kleine jongen met zijn te hoge stem en wonderbaarlijk gebrek aan baardgroei.' Op de eerste dag van de oorlog komt een Nederlandse officier, Dorbeck, Osewoudts winkel binnen­lopen en vraagt hem een fotorolletje te ontwikkelen. Het is het begin van: 'Verzetsdaden. Liquidaties. Persoonsverwisselingen.' Dorbeck lijkt als twee druppels water op Osewoudt, maar is ook in alles zijn tegenbeeld. Of eigenlijk: dat wat Osewoudt wel zou willen zijn.

Hermans putte voor het verhaal over Osewoudt en Dorbeck uit de Parlementaire Enquête­commissie Regeringsbeleid 1940-1945. Hij noemt deze enquête 'een onuitputtelijke bron van opwinding'. In een interview in Vrij Nederland heeft hij het over 'al die tegenstrijdige verhoren waar totaal niets mee gedaan wordt'. En trekt daaruit zijn conclusie: 'Zo zie je dat als je over een heel klein feit zo uitvoerig mogelijke verklaringen bezit, je er absoluut geen enkele conclusie op kunt baseren.'
Hermans was vooral gefascineerd door de verhoren van Antonius van der Waals. 'Zo ben ik op het idee van de mysterieuze Dorbeck-figuur, in wiens opdracht de hoofdpersoon Osewoudt zou hebben gewerkt, gekomen door de verrader Van der Waals', zegt hij begin jaren zestig in een interview. Die Van der Waals probeert aan zijn veroordeling als verrader te ontkomen door een opdrachtgever te verzinnen voor al zijn foute daden tijdens de oorlog. Hij wordt niet geloofd en ter dood veroordeeld. Vlak voor zijn executie bekent Van der Waals dat die opdrachtgever nooit heeft bestaan.
De morele vraag die deze echte casus oproept is: zouden precies dezelfde daden van Van der Waals heldendaden zijn geweest als hij er wél opdracht toe had gekregen? Dat is wat Hermans intrigeert. Daar wil hij de lezers van De donkere kamer mee confronteren, en verontrusten. Vandaar ook die woorden in de beginkreun van het eerste manuscript over 'alleen oordelen over feiten en daden'.
Van de romanfiguur Dorbeck zullen we nooit weten of hij bestond dan wel was verzonnen door Osewoudt om zijn daden tijdens de oorlog goed te praten. Literatuurpluizers hebben elkaar daarover jarenlang in de haren gevlogen. Maar voor Hermans was die vraag niet belangrijk. Het zou in de roman maar hebben geleid tot zijpaden, zegt hij later in een interview tegen H.U. Jessurun d'Oliviera. Het gaat hem om de vraag in hoeverre Osewoudt verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Ook wil Hermans laten zien dat mensen uit Osewoudts omgeving er zelf steeds belang bij hebben hem tijdens zijn proces na de oorlog niet te geloven, ofwel omdat ze te kwader trouw zijn, uit domheid of vanuit een eigen wereld- of levensbeschouwing.
In 1954, vier jaar voor het verschijnen van het uiteindelijke boek, meldt Hermans de uiteindelijke titel aan zijn uitgever, De donkere kamer van Damocles, dan nog met een c. Hij geeft Van Oorschot ook een korte samenvatting van het boek en verklaart daarin tegelijkertijd de titel. 'Bij zijn ( Osewoudts - avr) spionagebezigheden speelt de fotografie een grote rol. Vandaar de titel. Telkens als hij in zijn donkere kamer een foto ontwikkelt, blijkt er niet te voorschijn te komen wat hij had gedacht. Door het ontwikkelen van foto's ontdekt hij de meest schokkende geheimen. De donkere kamer betreedt hij ten slotte alleen met angst; zij hangt als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd.'
Tot Hermans' eigen verbazing wordt De donkere kamer goed ontvangen. Twee maanden na het verschijnen van het boek schrijft hij aan de Antwerpse dichter Gust Gils: 'Je hebt misschien gehoord dat het boek succes heeft. Er is nog geen enkele afwijzende kritiek verschenen.' In de recensies duiken woorden op als 'adem­benemend', 'meeslepend', 'grandioos' en 'aangrijpend'. Aan de onlangs overleden schrijver en dichter Sybren Polet schrijft Hermans in diezelfde eerste maand van 1959 dat hij de gunstige recensies een beklemmende gewaarwording vindt: 'De bijval die “Damokles" ondervindt blijft mij verbazen en verontrusten.'
Die verbazing en verontrusting komen mede doordat zelfs de Idil van dat moment over dit boek schrijft dat daarin sprake is van 'brandende deernis voor de medemens'. Idil is de Informatie Dienst Inzake Lectuur van de katholieke kerk die boeken cijfers geeft van I tot en met V, waarbij de I staat voor Verboden. De deernis voor de medemens in het boek komt van de persoon pater Beer, die zich op zijn knieën laat vallen en zijn armen om Osewoudt heen slaat als deze uiteindelijk wordt neergeschoten: 'Osewoudt, Osewoudt!, riep hij, zeg me wat ik voor je kan doen.'
De reactie van Idil is opmerkelijk omdat begin jaren vijftig Hermans nog de woede van de katholieken op de hals had gehaald door een passage in Ik heb altijd gelijk: 'De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk. Maar die naaien erop los. Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet. Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten.' Die passage leidde tot een rechtszaak, politiek rumoer en veel publiciteit. Zou vandaag zo over moslims worden geschreven, dan zouden de reacties eender zijn. Hermans' boek verkocht er destijds overigens niet beter door.
Dat De donkere kamer van Damokles wel goed verkocht, was omdat het, zoals Claudia de Breij in 2012 schrijft, 'op het eerste gezicht een spannende thriller is waarin, zo zou de tv-commercial ronken als het boek vandaag voor het eerst uitkwam, “niemand te vertrouwen is en niets is wat het lijkt"'.
Maar er is direct na verschijnen ook kritiek. Uiteraard, zou je nu zeggen, op het punt waardoor het boek meer is geworden dan een thriller en juist invloed heeft gehad op de manier van denken over goed of fout in de ­oorlog. De communist Jef Last schrijft in mei 1959 in De Nieuwe Stem dat hij er moeite mee heeft dat het verzet door Hermans wordt ­neergezet als 'uitsluitend bestaande uit laffe, zinloze moorden, een verzet (…) waarin van het hardnekkige, systematische werk om slachtoffers aan bonkaarten en persoonsbewijzen te helpen, van de opofferingen en stille heldenmoed waarmee jarenlang onder­duikers gehuisvest en verpleegd werden nauwelijks sprake was'. Volgens Last heeft Hermans daarmee een wapen ­klaargelegd 'voor alle ex-nazi's, voor alle lammelingen die het verzet wrok toedragen omdat ze er te beroerd voor waren'.
Hermans reageert. Uiteraard. Hij haat politieke correctheid. 'Personen die kwaad worden over de manier waarop ik verzet en verzets­daden bekijk, zijn te vergelijken met literatuur­minnaars die zeggen dat psychologen de literatuur kapotmaken omdat ze beweren dat schrijvers oraal gefixeerd zijn…' Jef Last zou volgens hem een aanwinst voor Idil zijn. Het is een manier van polemiek bedrijven, over en weer, waar we niet meer van opkijken.




Recensie 2
Schrijver
Hermans, Willem Frederik
Titel
De donkere kamer van Damokles
Jaar van uitgave
2013
Bron
De Morgen
Publicatiedatum
17-04-2013
Recensent
Christophe Vekeman
Recensietitel
Past W.F. Hermans nog in deze tijd?
Taal
Nederlands
Vijfenvijftig jaar nadat 'De donkere kamer van Damokles' van Willem Frederik Hermans verscheen beleeft het boek zijn vijftigste druk in een uiterst prestigieuze uitgave. Van de roman gingen bijna 1 miljoen exemplaren over de toonbank.
Wie ooit de proef op de som heeft genomen zal het zonder meer kunnen bevestigen: vraag aan een willekeurige Vlaamse klas laatstejaarsleerlingen wie er al eens van Willem Frederik Hermans gehoord heeft, en alle wijsvingers blijven werkeloos op de schoolbanken liggen. Natuurlijk is dit deels omdat het alweer achttien jaar is geleden dat Hermans overleed. Toch laat het zich sowieso maar moeilijk voorstellen dat (iemand als) Hermans zich vandaag de dag zou kunnen laten voorstaan op een grote populariteit onder het jonge of zelfs iets oudere volkje. Hermans op Facebook? Willem aan de twitter?
"Het verschil tussen de verkoopcijfers van Mulisch en mij is een kwestie van optimisme", verklaarde hij zelf in 1963. Er valt op deze stelling weinig af te dingen, en er kan ook nog wel een en ander aan toegevoegd worden.
Hermans was een ongemeen veelzijdig schrijver, die niet alleen zomaar uitblonk in het polemiseren tegen ongeveer de volledige rest van de wereld, maar van betreffend genre bovendien een echte kunst heeft gemaakt. Toch, kunst of niet, valt te betwijfelen of het pennenzwaard waarmee hij zo vurig en doeltreffend zijn vijanden te lijf ging heden niet voornamelijk in eigen lijf terechtkomen zou. Agressie, ook wanneer die in hooggestileerde literaire banen richting het papier wordt geleid, staat in een zo gewelddadige maatschappij als de onze allang in een zeer kwade geur, en van wat algauw 'scheldproza' wordt genoemd, hebben heel wat lezers een grondige afkeer.
Reken daarbij dat de bokkinezige Hermans allesbehalve progressief was, om niet te zeggen rechts, zich in menig geschrift tégen de democratisering van het universitair onderwijs heeft uitgesproken, vond dat het met de toestand in Zuid-Afrika onder het apartheidsregime al met al nogal meeviel en zacht gezegd niet op de barricaden stond voor pakweg het homohuwelijk, en je zult begrijpen dat 'politiek incorrect' een ongepast want al te ludiek en onschuldig klinkend etiket is om op zijn persoon en werk te kleven.
Eén woord: chaos
In de late jaren tachtig zag hij de nakende vereniging van Europa met lede ogen aan: het zou, voorspelde hij, de teloorgang van de Nederlandse taal betekenen. "Er zal dan natuurlijk door miljoenen nog een soort wormstekig brabbeltaaltje worden gesproken (...). Maar Nederlandse literatuur zal er dan niet meer worden voortgebracht." Of dat nu wel zo erg zou zijn? Ach. "Er zijn geen goede schrijvers", had Hermans decennia voordien al gesteld in Mandarijnen op zwavelzuur. "Soms ontstaat in ons land een goed boek, dat op het gemiddelde peil geen invloed heeft." Met de schrijvers was het kortom bijkans even slecht gesteld als met de literaire kritiek. Literaire prijzen? Hij wees ze met de trots van de beledigde doorgaans radicaal van de hand.
Voor solidariteit, maakbare mensen, moraal en illusies was in het wereldbeeld van Hermans geen plaats. Zijn filosofie was die van de eenling die niet aan vleierijen en het bakken van zoete broodjes gelooft, maar zich integendeel staande dient te houden in een beschavingsjungle vol levensgevaar, verraad en bedrog. Hoewel, bedrog? Wat valt er te bedriegen of te liegen in een wereld waarin waarheid niet bestaat en de taal een niet te slopen gevangeniscel is waaruit geen mens kan ontsnappen? Uit 'Preambule', het openingsstuk van de bundel Paranoia (1953): "Er is maar een werkelijk woord: chaos."
Deze zienswijze heeft Willem Frederik Hermans in geen andere roman zo accuraat uitgewerkt als in De donkere kamer van Damokles. Hij schreef uitgever Geert van Oorschot voor het eerst over het boek in november 1953, maar het kende vervolgens een zo grillige ontstaansgeschiedenis dat het er meermaals naar uitzag dat het nimmer zou worden voltooid. Aan Gerard Reve berichtte hij in de zomer van 1955: "Tot mijn ongeluk heeft deze Gebroeder Karamasof ( Van Oorschot, CV) een door mij ondertekend contract in zijn bezit, dat hem recht geeft op een roman (...) die ik nog altijd niet heb geschreven en voor zover geschreven, weggegooid." Maar als het boek in 1958 dan toch verschijnt, zijn de recensies over het algemeen lovend en verkoopt het betrekkelijk goed.
Hersenschim
De donkere kamer van Damokles laat zich onder meer lezen als een actiethriller, een oorlogsroman en een psychologisch portret van een Osewoudt geheten bleke jongen, "een klein monster, een rechtopstaande pad" met "witte haren", "gladde wangen" en een "hoge piepstem" die zijn dadeloze leven en apathische persoonlijkheid geheel en al op het conto van zijn weerzinwekkende, meisjesachtige uiterlijk schuift.
Pas als de Tweede Wereldoorlog aanbreekt en hij door ene Dorbeck met allerlei geheime opdrachten belast wordt, begint het ware leven voor hem en voelt hij zich als herboren. Dorbeck, immers, "een man voor wie de wereld zich buigt", is iemand aan wie hij zich letterlijk spiegelen kan: afgezien van het feit dat Dorbeck zwart haar én baardgroei heeft, is hij in uiterlijk opzicht Osewoudts volmaakte dubbelganger. Ze lijken op elkaar "zoals een negatief van een foto lijkt op een positief". Door toedoen van Dorbeck ontpopt de willoze sigarenwinkelier zich als een koelbloedige moordenaar, die weliswaar iets te veel vergissingen begaat om met recht een (verzets)held te mogen heten, maar toch boven zichzelf uitstijgt door het stellen van onverschrokken, manhaftig gedrag.
Het moge duidelijk zijn: Dorbeck verhoudt zich tot Osewoudt zoals een ideaalbeeld van iemand zich verhoudt tot zijn eigenlijke zelf. Maar dat is dan meteen ook het énige wat vaststaat in deze roman, waarin alles wat er gebeurt beschreven wordt vanuit het - onbetrouwbare - gezichtspunt van Osewoudt. Hoe ondoorgrondelijk de realiteit wel degelijk is, en hoe wankel elke aanspraak op het bezitten van de waarheid, wordt overigens wel bewezen door de overvloed aan studies die in de loop der jaren zijn verschenen over de vraag of Dorbeck nu 'echt' bestaat, dan wel louter een gehallucineerde hersenschim van Osewoudt is. Zelfs Hermans liet zich over de kwestie tegenstrijdig uit, en verklaarde nu eens dat het niet anders kon dan dat hij echt bestond (Osewoudt, namelijk, is niet geestesziek), dan weer dat het door de lezer niet viel uit te maken...
Zwart-wittekening
Maar doet het er wel toe? Aan het einde van de roman vertelt een psychiater Osewoudt: "Dorbeck is niets anders geweest dan de personificatie van bepaalde strevingen in je eigen ziel." Het woord 'personificatie' komt eveneens voor in Hermans' essay 'Experimentele romans' (ook daterend van 1958), waar we lezen: "De personen in de roman zullen dus eerder personificaties zijn dan personen." Het was er Hermans kortom niet om te doen 'mensen van vlees en bloed' te scheppen, maar wel om, gebruikmakend van 'zwart-wittekening' (denk aan de haarkleur van Osewoudt en Dorbeck), een 'melodramatische' ideeënroman te schrijven over de onkenbaarheid van wereld en mens. In die zin heeft Dorbeck natuurlijk evenmin bestaan als Osewoudt of eender welk fictief personage, zoals trouwens ook letterlijk in het boek te lezen valt. "Zou het Osewoudt echt bestaan?", vraagt een kind ergens, 'een groot bos' in gedachten. Antwoord: "Nee, het bestaat helemaal niet."
Zo doet De donkere kamer van Damokles zijn titel alle eer aan: Hermans voert je vastberaden bij de hand door een doelloos labyrint heen, en eenmaal terug in de 'gewone' wereld - de roman is uit - blijk je definitief de weg kwijt te zijn. Wat een boek. Wat een schrijver. Hij zou niet meer passen in deze tijd, nee. Hij is er vele maten te groot voor.


Recensie 3
Schrijver
Hermans, Willem Frederik
Titel
De donkere kamer van Damokles
Jaar van uitgave
1958
Bron
NRC Handelsblad
Publicatiedatum
31-10-2012
Recensent
Rob van Essen
Recensietitel
De droom van de schrijver en de lezer
Taal
Nederlands
De roman De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans staat centraal tijdens Nederland Leest 2012, de promotiecampagne om Nederlanders aan het lezen te houden en te krijgen.
Nu nog een roman van Gerard Reve, en dan heeft Nederland Leest alle leden van de Grote Drie (of moet je tegenwoordig zeggen de Voormalige Grote Drie?) gehad: in 2008 stond Twee vrouwen van Harry Mulisch centraal, dit jaar (her)leest Nederland De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans.
Vreemde titel, goedbeschouwd, vergezocht en geforceerd. Het klinkt eerder als een novelle van Mulisch dan een roman van Hermans. Maar klassieke titels hebben de goede gewoonte zich los te zingen van hun achterliggende betekenis, en op dat abstracte niveau staat deze titel als een huis, onontkoombaar en vanzelfsprekend, met een mooie sombere klank en een goed ritme. Al zou ik niet graag de scholieren de kost geven die zich in de loop der jaren hebben afgevraagd waarom de man die blijkbaar de eigenaar is van de donkere kamer waar de alles beslissende film wordt ontwikkeld, alleen in de titel bij naam wordt genoemd en verder in het boek niet voorkomt.
Een boek als een labyrint. Henri Osewoudt is niets, een onbeduidend mens. Zijn moeder vermoordde zijn vader, hij trouwde met zijn nicht en drijft een sigarenwinkeltje in Voorschoten. Maar dan: mei 1940, het is oorlog en daar verschijnt Dorbeck, Osewoudts dubbelganger, maar dan met baardgroei en lef. Geheime opdrachten, verzetsdaden, alles in opdracht van Dorbeck. Maar Osewoudt verstrikt zich in het labyrint, wat is goed, wat is fout, aan welke kant staat Dorbeck, aan welke kant staat hij zelf? Na de oorlog wordt hij vastgezet, dat moet een misverstand zijn, dook Dorbeck maar op, die zou alles ophelderen. Dorbeck? Wie is dat, heeft die ooit bestaan?
De Donkere kamer van Damokles is een raadsel zonder sleutel. Of Dorbeck alleen in de fantasie van Osewoudt heeft bestaan of niet, blijft onopgehelderd, boekdelen zijn erover vol geschreven. Maar goedbeschouwd bestaat Osewoudt ook niet echt. Zodra na zijn ontmoeting met Dorbeck zijn oorlogsavonturen beginnen, is van een coherent personage geen sprake. Als er geschoten moet worden, is hij vastberaden, als hij Dorbeck mist, is hij onzeker, als hij alleen met een meisje is, wordt hij een doortastende minnaar, als hij zijn meisje mist, wordt hij een sentimentele correspondent, als na de bevrijding de koningin langskomt, blijkt hij opeens Oranjegezind - geen van deze eigenschappen is verankerd in zijn persoonlijkheid, ze lijken het gevolg van de situatie waarin hij zich bevindt. Alsof hij een reservoir eigenschappen heeft waaruit hij naar behoefte kan putten. Of zijn het eigenschappen van Dorbeck die op dan naar boven komen?
Misschien bestaan Osewoudt en Dorbeck alleen in onderlinge afhankelijkheid. Ergens is een verwisseling opgetreden, kijk maar naar de namen die ze dragen. Osewoudt - een naam voor een held, met de associaties van het Franse oser (durven) en uitgestrekte bossen, een geschikt landschap voor een onverschrokken ridder in oorlogstijd. Dorbeck? Een uiterst geschikte naam voor een onbetekenende sigarettenverkoper met een vrouw die hem bedriegt. Misschien hadden hun levens zich nooit gekruist als ze elkaars naam niet hadden gedragen.
Onopgeloste raadsels gaan langer mee dan opgeloste. Maar dat is niet de enige reden dat De donkere kamer van Damokles een tijdloze indruk maakt. Het komt ook door de kale stijl van Hermans, met veel dialogen en weinig beschrijvingen. Dat geeft de roman snelheid. Tegelijk werkt de combinatie van zakelijke stijl en raadselachtig verhaal vervreemdend. Het doet denken aan Kafka, ook als het gaat om de wanhopige verbetenheid waarmee Osewoudt greep op de gebeurtenissen probeert te krijgen. Als lezer probeer je dat ook. Je rekent op helderheid, maar krijgt droomlogica.
Dat wil niet zeggen dat het verhaal een droom is van Osewoudt. Dat is maar goed ook, niets is zo vervelend als het lezen van andermans droomverslagen. De donkere kamer van Damokles is de droom van de schrijver, en je ervaart de urgentie waarmee hij die droom op papier heeft gezet. Daardoor wordt het ook de droom van de lezer, en dus blijf je gefascineerd doorlezen, ook (of juist) wanneer je doorkrijgt dat het raadsel alleen maar groter zal worden.
Toen ik die droom dit weekend herlas, zag ik vanuit mijn ooghoek opeens de regel: ,,'s Avonds luisterden ze naar radio Niemand." Dat was een vreemde zin. Ik had het dan ook niet goed gezien, er stond: ,,'s Avonds luisterden ze naar de radio. Niemand had iets bijzonders te zeggen."
Maar toch - als er ergens wordt geluisterd naar Radio Niemand, dan bij Hermans. Bij Reve kunnen ze nog afstemmen op Radio Maria Moeder van Smarten. Bij Mulisch luisteren ze geboeid naar Radio Mulisch. Bij Hermans is de ether leeg.



Nederland Leest
De leesbevorderingscampagne Nederland Leest is dit jaar voor de zesde keer. Leden van openbare bibliotheken kunnen in de maand november gratis een roman ophalen, een literaire klassieker uit de afgelopen eeuw.
In 2006 begon de campagne met Dubbelspel van Frank Martinus Arion, in 2007 was het De gelukkige klas van Theo Thijssen, in 2008 Twee vrouwen van Mulisch, in 2009 Oeroeg van Hella S. Haasse en vorig jaar De grote zaal van Jacoba van Velde (2010).
Het is de bedoeling dat lezers met elkaar in discussie gaan over het boek en over de vragen die het opwerpt. Zo nodigt het campagneboek uit om van Nederland een maandlang een 'nationale leesclub' te maken.
De campagne is geïnspireerd op het Amerikaanse One Book One City, de campagne die sinds 2001 jaarlijks in Chicago georganiseerd wordt.
Hermans: vlijmscherp en meedogenloos
,,Hermans heeft een meer realistische beschrijving van de werkelijkheid toegevoegd aan de Nederlandse literatuur", zei Gerard Reve tegen deze krant, bij het overlijden van Willem Frederik Hermans (1921-1995). Harry Mulisch, net als Reve eerder een rivaal van Hermans dan een collega, loofde De donkere kamer van Damokles: ,,Al was het beeld van de oorlog dat hij daarin schetste absoluut niet mijn beeld. Ik vond het een oorlog waarin het goede wél van het kwade won."
Hermans hield er een naargeestig wereldbeeld op na: een sadistisch universum van bedriegers en bedrogenen. Bovendien betwistte hij de kenbaarheid van de geschiedenis, de werkelijkheid en van de mens. Dat thema beheerst De donkere kamer van Damokles, een van zijn meest geprezen en gelezen romans. Ook Ik heb altijd gelijk (1951), Nooit meer slapen (1966) en Onder professoren (1975) horen tot zijn romans. Hermans was daarnaast berucht als polemist, vlijmscherp en meedogenloos.



eigen mening
In De Donkere Kamer van Damokles word je geen moment met rust gelaten. Het verhaal gaat over één van de meest afschuwelijke tijden die Nederland en Europa ooit gekend hebben, en dat maakt de literatuur over deze tijd zowel intrigerend als over het algemeen ontzettend spannend. Zo ook in deze roman. De opdrachten die Osewoudt uitvoert in opdracht van Dorbeck zorgen voor spannende scenes, en bovendien voor een gedetailleerde beschrijving van het leven van een verzetsstrijder. Toch speelt het belangrijkste en interessantste deel van dit boek zich niet in die tijd af, maar in de periode na de Tweede Wereldoorlog, als Dorbeck nergens meer te bekennen is. Het mooiste aan dit boek is dat de man die zo heldhaftig streed voor het verzet, totaal geen onoverwinnelijke superheld of -spion is. Zijn kwetsbaarheid en alle gevolgen die dat heeft maken het tot een mooi boek. Bovendien begin je zelf te twijfelen aan het bestaan van Dorbeck, en zet het je aan het denken, zowel over de oorlogstijd als over de mentale gesteldheid van Oseweoudt. 




Christus brengt niet alleen mooie dingen - hij brengt vooral de slechte aan het licht

De Intrede van Christus in Brussel


Samenvatting
Statie 1
Het sensationele bericht wordt in België via internet verspreid dat Jezus Christus op 21 juli a.s. Brussel zal bezoeken.
In den beginne was er het woord en het woord las men, zoals altijd, op internet: ‘Daar stond het, weggemoffeld tussen een bericht over een wereldrecordpoging hotdogs eten en de immer op de voet gevolgde strapatsen van een zangeres. Christus zou naar Brussel komen, de eenentwintigste juli aanstaande, de bron was betrouwbaar doch onbekend, maar dat Hij komen ging was een vaststaand feit, nadere informatie volgde later.’
In eerste instantie lijkt het bericht echter weinig ophef te weeg te brengen. De ik-figuur koopt echter wel bloemen voor zijn vrouw, met wie hij blijkbaar een wat minder goede periode doormaakt. Je weet het maar nooit, als Jezus naar je stad komt. Hij doet wel een uithaal naar sms’en als middel voor het verspreiden van berichten. Met raketsnelheid verspreidt het nieuws zich, maar het wordt, zoals wel vaker voorkomt in de journalistiek, door niemand nader gecontroleerd.

Statie 2
De Heilige Familie heeft de hoofdstad al vaak met een bezoek vereerd. De Maagd Maria is al vele keren aan mensen verschenen. Maar nu is het andere koek, want Jezus zelf komt. In de media wordt die avond wel veel aandacht besteed aan de komst van Christus. Het is namelijk komkommertijd. Er zijn passages waaraan is af te lezen dat Verhulst zijn pijlen richt op media die onzin oplepelen. Zo moeten actualiteiten entertainen, ongedwongen en vederlicht zijn. Welke vraag zal de talkshow-host Christus stellen: 'Die apostelen van u, zaten daar niet een paar nichten bij?'

Maar de Heilige kerk van Rome en zijn vertegenwoordigers zwijgt voorlopig in alle talen. De verteller ziet dit als een gevolg van de laatste berichten over het seksueel misbruik door functionarissen van de kerk.

Statie 3
De ik-figuur ziet een bedelares bij het Koninklijk Paleis in een tentje haar opwachting maken op de komst van de Heiland. Dat brengt hem op de gedachte om zijn moeder te bezoeken en te vragen of ze ook Jezus wil zien op 21 juli. Dat wil ze echter niet en diezelfde dag sterft ze . Hij vertelt dat zonder emoties en hij hoopt dat hij nog een foto van zijn tot dusver onbekend gebleven vader in haar nalatenschap zal aantreffen.




Statie 4
Eerst beschrijft de ik-figuur de functie van Manneken Pis in Brussel. Het is wel een lullig beeldje in dubbel opzicht, maar het geeft eigenlijk de vrijheid van de mens weer. Daarna geeft hij zijn kritiek op de verloren generatie en levert meteen zijn kritiek op de diverse oorlogen die er nog steeds in de wereld woeden. (In Afrika de diverse burgeroorlogen waar stammen elkaar afslachten en in Europa bijvoorbeeld Sebrenica)

Statie 5
De politici beginnen te krakelen over wie Jezus bij zijn komst mag ontvangen. Ineens zijn er natuurlijk veel gegadigden om zich daarvoor aan te melden. Ook begint men zich af te vragen wie de taal van Christus (het Aramees) machtig is. Daarvoor moeten ze naar iemand op zoek die in een transitocentrum zit. (Wij zouden dat in Nederland een asielzoekerscentrum noemen.)

Statie 6

De kermis doet net als elk jaar zijn intrede in de stad. De verteller verheugt zich daarop. Hij wil daarom in die periode in Brussel blijven en niet op vakantie gaan. Zijn vrouw moet hij zien te overtuigen: ze heet Veronique en uit sommige passages blijkt dat ze wat de echte liefde betreft op elkaar zijn uitgekeken. Maar deze zomer zullen ze in Brussel blijven, spreken ze af.

Statie 7
De 11-jarige Ohama wordt de uitverkoren illegaal. Ze komt te logeren in het duurste hotel van Brussel (7800 € per nacht) Het meisje droomt dat ze Jezus moet ophalen van het station. Ze laat de Heiland de slechtste wijken van de stad zien. (met o.a. de hoeren, de junks, de toestand van de illegalen) Dan ineens blijkt Jezus in haar droom een controlerend ambtenaar te zijn die haar opdraagt de goede dingen van Brussel aan Jezus te tonen. Voor straf moet ze terug naar het transitocentrum. Gelukkig is het maar een droom voor Ohama.

Statie 8
Op 21 juli is het toevallig ook de Nationale feestdag in België. Er wordt daarom geopperd om de Militaire Parade tegelijk te houden met de optocht voor de Heer. Dan worden er maar één keer kosten gemaakt. Er zijn dan ook al mensen die plaats nemen langs de route en ook de handelaren zien hun kansen schoon met het maken van allerlei troep. In deze statie haalt Verhulst ook uit naar het Koningshuis: Albert is de goedzak met zijn verlopen fotomodel Koningin Astrid.





Statie 9
Omdat de mensen in Brussel de Heer vrezen, gaan ze zich wat beter gedragen uit angst voor een afrekening van de Heiland. Zo gaat de verteller nooit op vriendschappelijke basis om met zijn norse buurman. Die nodigt hem echter uit om bij hem te komen eten. Veronique en hij gaan er op in en de man onthult dat hij kort ervoor zijn vrouw vermoord heeft. De verteller weet niet zo goed daarmee om te gaan. Hij zou ook wel een zonde willen opbiechten, maar hij weet zo gauw niets te noemen.

Statie 10
In dit hoofdstuk gaat het over het Volkslied (zie het motto). Omdat België drietalig is, zingt niemand de echte tekst. Men doet alleen maar “la, la , la etc.” Daarom wil men tijdelijk een nieuw volkslied laten componeren. Maar het eindresultaat is zo slecht en zit vol plagiaat dat men van hogerhand besluit om dan maar het Onze Vader op muziek te laten zetten. Dat zal Christus bekend in de oren klinken. Ook de ik-figuur en Veronique hebben een inzending gedaan, maar tot hun spijt zijn ze geen winnaar geworden.
Statie 11
De ik-figuur moet de woning van zijn moeder leeghalen, maar bij nader inzien wil hij geen spullen van haar behouden. De mensen mogen alles meenemen wat ze willen hebben. Binnen een vloek en een zucht is het huisje geruimd. Het huis wordt gestript. Wat overblijft brengt hij naar de vuilstort. Zijn vrouw belt hem op en zegt dat de binnenstad zal worden afgesloten voor autoverkeer. Hij heeft geen papieren bij zich. Maar van een ineens aardige agent mag hij toch verder rijden.
Op de autoradio hoort hij dat in een klooster de nonnen zich massaal hebben opgehangen. Waarschijnlijk hebben ze dat gedaan uit angst voor het oordeel van de Heer vanwege hun seksueel misbruik van de hun toevertrouwde kinderen. Het is één van de hardste maar ook meest satirische passages van het boek.

Statie 12
Het is 20 juli en 30 graden Celsius in de stad. Sommigen leggen verband met de komst van Christus. Er is nu sprake van een mediahype, ook in het buitenland. De media krijgen er door de verteller flink van langs. Een hippie wordt aangezien voor Christus en beleeft daardoor enige moeilijke momenten. Zijn kleren worden van zijn lichaam gerukt, hij wordt naar een psychiatrische inrichting gestuurd, waar hij nog lang denkt dat hij Christus is. De auto’s worden niet meer toegelaten en het treinpersoneel grijpt zijn kans. Het staakt, omdat het nu de macht in handen kan krijgen. De rechten van de televisie-uitzending zijn verkocht aan de commerciële omroep. De ik-figuur denkt dat hij ook maar op televisie naar de intrede zal kijken.




Statie 13
Maar toch gaan ze samen op 21 juli de straat op. Er zijn veel mensen op de been en er verschijnt eerst een reclamekaravaan die erg sterk doet denken aan de komst van de renners bij de Tour de France. Er wordt veel troep uitgedeeld. Dan zijn er ineens talloze misdadigers op straat die in het openbaar boete doen voor hun daden (grote criminelen, maar hij ziet ook zijn berouwvolle buurman in de stoet open)
Tenslotte komt het meisje Ohama. Ze wordt door een ieder aangeraakt in de hoop een soort kracht aan haar te kunnen ontlenen. Ohama neemt plaats op het podium naast de Koning. Iedereen is nu in afwachting van de komst van de Messias.

Statie 14

Maar Christus komt niet. De Brusselaars zijn beetgenomen door een verspreid gerucht. De ik-figuur haalt meteen uit naar de humorloosheid van zijn stadgenoten. Ze kunnen er maar niet om lachen. Ze zijn verzuurd en er breken in de stad rellen uit. Het meisje Ohama wordt van het podium gerukt: ze zal het land meteen moeten verlaten en de gedane beloften aan haar zijn gewoon weer vergeten. Ook zijn eigen vrouw zit vol kritiek: door hem hebben ze hun vakantie niet door laten gaan. Hij vermoedt dat ze weinig meer samen zullen doen in de toekomst. In de tram terug is de verzuurdheid onder de mensen weer terug. Een mooi meisje dat in het Frans iets vraagt, wordt meteen weer terechtgewezen dat men in Brussel Vlaams hoort te spreken. Ze stapt uit en de ik-figuur durft niet achter haar aan te gaan. Hij is te laf om te leven.












Recensie 1
Schrijver
Verhulst, Dimitri
Titel
De intrede van Christus in Brussel
Jaar van uitgave
2011
Bron
Reformatorisch Dagblad
Publicatiedatum
22-12-2011
Recensent
Rudy Ligtenberg
Recensietitel
Valse verwachting
Taal
Nederlands
Felix Timmermans liet in 1917 Jezus' geboorte plaatsvinden bij zijn geboortestadje Lier in Vlaanderen. Dimitri Verhulst, eveneens een Vlaming, stelt zich voor wat er gebeurt als Christus laat weten naar Brussel te zullen komen.
De titel van Verhults nieuwe roman, "De intrede van Christus in Brussel", verwijst naar het eeuwenoude gebruik in Vlaanderen, waarbij een nieuwe landvoogd een stad bezoekt om kennis te maken met de bevolking, de zogenoemde "blijde intrede".
Het bericht dat Christus naar Brussel zal komen verspreidt zich als een lopend vuurtje en brengt honderdduizenden mensen gelovigen en niet-gelovigen op de been om de historische gebeurtenis op de genoemde 21e juli (de nationale feestdag van België) mee te maken.
Opmerkelijk genoeg heeft de aankondiging van Christus' komst op voorhand al een heilzame uitwerking. Mensen zien elkaar weer staan, zondaars belijden hun misdaden, criminaliteit verdwijnt als sneeuw voor de zon. Maar er is ook vrees voor het oordeel. Enkele nonnen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik plegen zelfmoord.
Verhulst is er de man niet naar om de zaken rooskleurig voor te stellen. Hij schetst een ontluisterend beeld van de Belgische samenleving - die zich overigens moeiteloos laat inwisselen voor de Nederlandse. Mensen gaan op vakantie naar verre oorden om (zo fijn!) in contact te komen met de autochtone bevolking, terwijl ze in eigen land nauwelijks een woord wisselen met de buren. Wel kruipen ze, "eenmaal terug in de flakkering van de eigen haard", achter de computer om ongecontroleerd en anoniem allerlei verwensingen over anderen uit te storten. "Maar in de fysiek tasbare realiteit zijn zij kopjes zonder tekstballon."
Verhulst schetst het beeld van een samenleving waarin minderbedeelden zelf hebben gekozen voor een leven aan de zelfkant, vreemdelingen er beter aan gedaan hadden in een westers land geboren te worden, actualiteit moet entertainen en grassprieten de economische vooruitgang in de weg staan. En dat alles met woorden gevormd uit onversneden ironie. Verhulst is daar een meester in.
De uitwerking die de aangekondigde komst van Christus heeft belooft intussen veel goeds. Maar die verwachting is ijdel, want Hij komt niet. Natuurlijk niet, "we hadden elkaar besmet met ons enthousiasme en waren klaar voor een dag waarin wij in de kern van ons wezen niet kónden geloven."
Volgens Verhulst is de grote misvatting:"We hadden collectief iets van heil verwacht en het heil had te komen van ergens buitenaf." En dat laatste is voor de seculiere schrijver onbestaanbaar en onverteerbaar. Hij eindigt de roman met een veelzeggend beeld. De roltrap van Zwarte Vijvers ("het metrostation met de allermooiste naam") is stuk en "zeurzakken" moet worden gewezen op de mogelijkheid zélf hun voeten op te heffen. De ik-figuur is echter "te laf" om "van al zijn uren zijn eigen god te zijn."
Veelzeggend ook is dat de hoofdstukken van deze roman zijn ingedeeld volgens de veertien staties van Jezus' lijdensweg. Verhulsts programma loopt uit op de laatste statie: Christus in het graf gelegd. Punt.
Het is deze boodschap van zelfredding die "De intrede van Christus in Brussel" (afgezien van de ene vloek) blasfemisch maakt in de eigenlijke zin van het woord. Hij wekt met zijn roman een valse verwachting. Immers, wie zijn reiniging en zaligheid niet buiten zichzelf zoekt (zoals het doopformulier zegt), miskent het verzoeningswerk van Christus.
Maar wie Hem als Redder leert kennen, krijgt ook oog voor de naaste. Dat is een punt waar Verhulst terecht de vinger bij legt. "Maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden", sprak Jezus onder meer. Ook dat is een aspect van Kerst.














Recensie 2
Schrijver
Verhulst, Dimitri
Titel
De intrede van Christus in Brussel
Jaar van uitgave
2011
Bron
De Groene Amsterdammer
Publicatiedatum
27-10-2011
Recensent
Joost de Vries
Recensietitel
Goedgemutste humor
Taal
Nederlands
Is satire een literair genre? Ja natuurlijk Pas op. Er bestaat een satirische traditie in de letteren. Vooral in de Angelsaksische. Evelyn Waughs romans over de Britse upperclass. Hun kletspraat, hun hypocrisie. Zie in deze categorie ook de Jeeves & Wooster-boeken van P.G. Wodehouse. Of denk aan Waughs veelgeprezen en nog vaker geciteerde roman Scoop, over de journalistieke mores aan Fleet Street.
Er zijn, meer recent, de populaire 'academic novels' van David Lodge over de professoren Philip Swallow en Morris Zapp die met z'n tweeën alle misstanden en vooroordelen bevestigen die je over academia kunt hebben. In Amerika schreef Tom Wolfe de Grote Satirische Roman Bonfire of the Vanities. In Nederland telt Vladiwostok! van P.F. Thomése als satirische roman, over de politieke mannetjesmakers in Den Haag.
Er zijn ongetwijfeld veel meer voorbeelden, maar het probleem is, als ik heel eerlijk ben, dat ik er niet zo heel veel meer uit mijn hoofd kan bedenken. Dat zal allereerst mijn tekortkoming zijn, het zal ook met rubricering te maken hebben: in de letterkunde tellen boeken als Nineteen Eighty-Four, American Psycho, Lord of the Flies, A Clockwork Orange of Catch-22 soms ook als satirische romans, omdat ze (al dan niet komische) overdrijving gebruiken om hun punt te maken. Maar dit zijn allemaal schrijvers voor wie satire een bijproduct is; in de eerste plaats maken ze literatuur.
Ook Dimitri Verhulst heeft nu een satirische roman geschreven, De intrede van Christus in Brussel, naar het bekende schilderij van James Ensor. De insteek is inventief (en zeg wat je wilt over Verhulst, elk boek dat hij schrijft is weer totaal anders dan het vorige): op 21 juli, zo wordt bekend - Verhulst laat in het midden hoe - zal Jezus Christus, zoon van God, terugkeren op aarde. En wel in Brussel, de cultureel verscheurde hoofdstad van België. Wat volgt is een verslag van hoe seculiere Belgen ineens en masse hun leven proberen te beteren. Ze groeten elkaar op straat, vergeten de taalstrijd, criminaliteit neemt af. De verteller betrapt zich erop dat hij een kruis slaat, een oude reflex. Als hij ingaat op de uitnodiging van de buurman, met wie hij daarvoor nooit meer dan twee woorden had gewisseld, om te komen eten, biecht deze boven de kip met appelmoes prompt een moord op. Hij heeft ooit zijn vrouw gewurgd, in bad gelegd en het huis in de fik gestoken. Terwijl de verteller nadenkt of hij ook niet iets ergs heeft op te biechten, om het minder gênant te maken, vraagt zijn vriendin waarom hij, als hij zich zo schuldig voelt, niet eerder naar de politie is gestapt: 'De gevangenissen zijn vol, dat weet jij ook. Je kan hier in Brussel het magazijn van een revolver op een rijdende autobus leegschieten en ervan afkomen met een elektronische enkelband en een praatsessie bij de psycholoog (...) Mijn Rechtvaardige Rechter komt zo. Ik ben klaar voor Hem. Sooner or later God's gonna cut you down.'
Verhulst wisselt humor af met venijn en focust op de hypocriete manier waarop de Belgen hun blazoen proberen op te poetsen. Hij hamert op het vreemdelingenbeleid (in 2003 publiceerde hij een bijtend non-fictieboek over zijn verblijf in een asielzoekerscentrum, Problemski Hotel) met het verhaal van het lieve meisje Ohanna ('geknipt als een illustratie voor een kalender van Unicef') dat uit het asielzoekerscentrum wordt gehaald en de eer heeft aan Jezus' hand in de optocht mee te mogen lopen. Ze fantaseert hoe ze hem het 'echte Brussel' laat zien, de schoolpoorten die door zoveel jongeren zonder diploma worden verlaten, de ziekenhuizen waar '1 op de 4 zieke mensen gezondheidszorg uitstellen' omdat ze het niet kunnen betalen, en de rij voor het interimkantoor, waar dertig procent van de werkzoekenden nimmer een baan zal vinden. Het echte Brussel. Maar als Ohanna in slaap valt in haar door de overheid betaalde hotelsuite (7800 euro per nacht), droomt ze hoe Jezus zijn masker afrukt en een uitzettingsambtenaar blijkt te zijn.
De intrede van Christus is zonder meer grappig, goedgemutst en met een aanstekelijke vertelpret geschreven. Toch bijt die humor te weinig (al is het hier wel zo eerlijk een slag om de arm te houden: als Nederlander zou het goed mogelijk zijn dat je subtiliteiten mist, kleine verwijzingen en plaagstootjes over het hoofd ziet die een Belgische lezer wel zou herkennen) en dat heeft ermee te maken dat hij deze roman misschien wel te veel als satire heeft bedacht. Zijn personages lijken er niet echt toe te doen, behalve als vehikel om weer een misstand of femelarij aan te kaarten. De ik-persoon zegt over zichzelf dat hij de idealistische hoogtijdagen van de jaren negentig meemaakte, toen de Muur viel, de Koude Oorlog verdween uit het script van de Apocalyps en het apartheidssysteem in Zuid-Afrika instortte, maar zijn optimisme in de mensheid verloor na Srebrenica en Rwanda. Meer motivatie wordt niet gegeven. Zo kort door de bocht wordt zijn mensbeeld neergezet en dat is dan nog het personage dat de meeste aandacht krijgt. Juist door in de personages te investeren, ze uit te diepen, zou de gekte die op ze neerdaalt scherper worden - zou je denken. Op deze manier blijft het toch meer satire dan literatuur.





Recensie 3
Schrijver
Verhulst, Dimitri
Titel
De intrede van Christus in Brussel
Jaar van uitgave
2011
Bron
HP/De Tijd
Publicatiedatum
07-10-2011
Recensent
Dries Muus
Recensietitel
Als Hij zou komen
Taal
Nederlands
Christus komt misschien naar Brussel! Dimitri Verhulst beschrijft zijn landgenoten in afwachting van Zijn komst, en dat groepsportret is niet flatteus. Wel vermakelijk.
In de nieuwste Dimitri Verhulst zit een belangrijke les: als iedereen maar gelooft in een wijze jongeman uit Bethlehem, gaat de wereld er beter uitzien. Mensen helpen elkaar, biechten hun ergste zonden op en benadrukken de schoonheid van het leven. Dat doet vaag denken aan een eeuwenoude klassieker, en dan vooral aan het tweede deel van de cyclus, met als belangrijke verschillen dat Verhulst zich nog weleens een grapje veroorlooft, minder pagina's nodig heeft en zijn verhaal in Brussel situeert. En ik geloof niet dat de woorden 'botsauto's' en 'lullemans' in het Nieuwe Testament voorkomen.
De intrede van Christus in Brussel is een soort what if-roman, een roman die leunt op één gerucht: Christus komt naar de Belgische hoofdstad. Veel meer plot is er niet. Verhulst beschrijft de onrust, de verwachtingen, de veranderingen in het gedrag van zijn landgenoten na de mysterieuze aankondiging ('de bron was betrouwbaar doch onbekend'). Komt-ie of komt-ie niet, dat is de vraag, en het antwoord wordt tot het laatste hoofdstuk bewaard. Een spanningsboog zonder verhaal, in een roman zonder echte hoofdpersoon.
De intrede van Christus in Brussel is vooral een vehikel voor een reeks niet al te lovende observaties over de mens in het algemeen en de Belg in het bijzonder. Hypocrisie, opportunisme en een chronisch slecht humeur - dat zijn ongeveer de belangrijkste karaktereigenschappen van de gemiddelde Brusselaar. Mensen kijken elkaar niet aan op straat, laat staan dat er een groet of glimlach van af kan, en als ze elkaar al aanspreken, is dat om elkaar de huid vol te schelden. Maar met de mogelijke komst van Christus verandert alles.

Dimitri Verhulst is niet het soort schrijver dat één thema en een handvol personages over een heel oeuvre uitsmeert. Hij wisselt komische, uit het leven gegrepen familiedrama's af met geëngageerde, experimentele romans - experimenteel qua onderwerp en qua personages, of eigenlijk: qua gebrek aan personages. Het met de Libris Literatuurprijs bekroonde Godverdomse dagen op een godverdomse bol was een sombere geschiedenis van de mens, meer boek dan roman, de mens werd er consequent in aangeduid met 't. De intrede -van Christus in Brussel valt duidelijk in de experimentele categorie. Het verhaal wordt verteld door een ik-persoon, maar die verteller doet eigenlijk nauwelijks ter zake. De Belgen, dat zijn de echte hoofdpersonen.
Misschien is het nooit een goed idee om op zoek te gaan naar wat de schrijver bedoelt met zijn boek, naar wat hij wil zeggen - met een niet al te strenge interpretatie kun je een auteur vrijwel al je persoonlijke overtuigingen in de mond leggen. Een beetje losjes betekenis zoeken levert dit keer een paar voorspelbare, algemene conclusies op, die op het eerste gezicht redelijk plausibel lijken (zoals de meeste algemene conclusies): dat de mens een God of een geestelijk leider nodig heeft, of op zijn minst de illusie van een geestelijk leider, de mens heeft God geschapen om het leven zin te geven, en als die zin wegvalt, vallen we snel terug in lafheid en indolentie.
Meer nog dan een gelegenheid om een paar punten te maken over mensen, goden en illusies, is de premisse voor Verhulst vooral een kans om zijn landgenoten af te beelden: zowel in momenten van opportunisme en collectieve hysterie, als in het treurig voortstrompelende dagelijkse leven. Verhulst kankert graag, indrukwekkend ook - bijna altijd. Bijna, want de toon doet af en toe denken aan die van een verzuurde oude man, die geen goed woord voor de buitenwereld overheeft, terwijl hij zich al jarenlang amper meer in de buitenwereld begeeft. Kritiek op het luidruchtige leven vanuit de stille zolderkamer.
Op zichzelf geen al te groot probleem. Ook als het geklaag wat obligaat, wat gemakzuchtig aandoet, is het vrijwel altijd vermakelijk. Verhulst verliest weleens het perspectief maar nooit zijn gevoel voor humor. Zijn stijl is uniek, vol verrassende zinswendingen en sterke details. Bijvoorbeeld als hij de plotselinge belangstelling voor Brussel beschrijft, en de gevolgen voor de Parijse en Amsterdamse toeristenindustrie: "(-) de rederijen van de Amsterdamse grachten maakten van de toeristische luwte gebruik om hun schuiten te repareren en colablikken uit het water te vissen." Die colablikken, in combinatie met het woord 'vissen', maken van een gewone observatie een treurig tafereel. En zo bevat vrijwel elke zin een even originele als onnadrukkelijke vondst. Verhulst wekt de indruk dat het hem allemaal geen enkele moeite kost.
Het probleem van België vat hij als volgt samen: "België was de hypochonder van de geografie: de staat die geloofde dat hij niet lang zou blijven bestaan en dus slechts met de grootste tegenzin nog investeerde in zichzelf, waardoor hij, omdat hij nu eenmaal bleef bestaan, verder moest als een gedurig achterop gesukkelde natie die te weinig geïnvesteerd had in zichzelf?'
Wat Verhulst hier - en in het hele boek - vertelt is niet uniek. De manier waarop hij het vertelt wel. Dat is genoeg.


eigen mening
In De Intrede van Christus in Brussel vertelt Dimitri Verhulst het verhaal van een samenleving die al zijn gebreken probeert te verbergen als Christus naar Brussel lijkt te komen. Daarbij wordt vooral duidelijk dat voordat dit nieuws bekend werd, die samenleving wel wat goede wil en een schone lei kon gebruiken, omdat hij volledig is ingezakt, zo predikt Verhulst. Het boek vertelt voornamelijk over alledaagse dingen die plotseling anders gaan, en de opbeuring van de algehele stemming van de bevolking. Zo probeert Verhulst in ieder hoofdstuk iets nieuws aan het licht te brengen wat volgens hem veranderen kan of moet om op die manier een wat vrolijker straatbeeld en beleving te creëren voor de Vlamingen. Ook zichzelf verwijt hij het een en ander, en ook daaraan wijt hij enkele hoofdstukken.
De manier waarop Verhulst zijn kritiek op de Brusselse alledaagse gang van zaken uit, is origineel. Hij schetst een fictieve situatie waarvan hij denkt dat het veel veranderingen te weeg zou brengen. Waar dit vooraf op een leuk idee lijkt en ook aan het begin van het boek uitwenst tot verder lezen, begin je je verder in het verhaal te realiseren dat er eigenlijk helemaal niks gebeurt. Het boek blijft komisch, gemakkelijk te lezen en interessant, maar erg dynamisch of spannend is het niet.